14-11-2024
Kostenopslag naheffing parkeerbelasting is geen straf

Kostenopslag naheffing parkeerbelasting is geen straf

Recent heeft de rechtbank aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over de kostenopslag bij naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De rechtbank wil weten of deze kostenopslag moet worden gezien als een 'criminal charge' (strafvervolging) in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en of de belastingrechter de verwijtbaarheid en proportionaliteit kan toetsen. Achtergrond In de zaak ging het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 70,21, waarvan € 3,71 betrekking had op de parkeerbelasting en € 66,50 op de kostenopslag. De rechtbank vroeg zich af of deze kostenopslag, zoals in 1995 door de Hoge Raad werd bepaald, nog steeds als administratieve last kan worden gezien of dat deze nu als strafvervolging moet gelden. Ook wil de rechtbank weten of de belastingrechter de opslag op basis van de omstandigheden van het geval zou kunnen matigen. Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad bevestigt wederom dat de kostenopslag géén strafvervolging vormt, maar een administratieve last is om de kosten van de naheffingsaanslag te dekken. Hierdoor heeft de belastingrechter geen ruimte om de opslag te beoordelen op verwijtbaarheid of proportionaliteit. De opslag behoudt hiermee zijn administratieve karakter en wordt niet gezien als een 'criminal charge'. Uitzonderingen op de kostenopslag Wel noemt de Hoge Raad drie uitzonderlijke situaties, waarin een kostenopslag onterecht zou zijn: • wanneer de belastingplichtige geen redelijke kans heeft gehad om te betalen; • als er geen redelijke termijn was voor betaling; • bij acute noodsituaties waarin betaling redelijkerwijs onmogelijk was. Wat als de kostenopslag als strafvervolging zou gelden? Indien de kostenopslag wél als straf (‘criminal charge’) wordt gezien, zou de belastingplichtige extra rechten hebben tijdens een proces. Denk aan het recht op een eerlijk proces, het recht op rechtsbijstand en een beoordeling van de opslag op redelijkheid. De rechter zou dan in individuele gevallen de kostenopslag kunnen verlagen of zelfs doorhalen. Voor gemeenten zou dit betekenen dat zij hun beleid moeten aanpassen, mogelijk met lagere kostenopslagen of meer uitzonderingen op de naheffingen. Conclusie Dit arrest van de Hoge Raad biedt duidelijkheid: de kostenopslag blijft een administratieve last. Individueel maatwerk is slechts mogelijk in uitzonderlijke situaties. Het systeem van vast kostenverhaal blijft daarmee grotendeels in stand. ... lees meer

14-11-2024
Toelaatbaarheid tweede aanslag afvalstoffenheffing

Toelaatbaarheid tweede aanslag afvalstoffenheffing

In een zaak tussen het college van B en W van de gemeente Sint-Michielsgestel en een inwoner van de gemeente (de belanghebbende) stond de toelaatbaarheid van een tweede aanslag voor de afvalstoffenheffing centraal. De rechtsvraag is of de gemeente de afvalstoffenheffing en rioolheffing op verschillende grondslagen mag heffen, waarbij zowel vaste als variabele delen per periode in rekening worden gebracht. De kern van het geschil De belanghebbende is van mening dat de gemeente in strijd met de gemeentelijke verordening en de Wet milieubeheer handelt door de afvalstoffenheffing en de rioolheffing op te splitsen in een vast en een variabel deel, elk met een eigen grondslag. Volgens de belanghebbende is dit niet toegestaan, omdat de wetgeving voorschrijft dat een belasting binnen één heffing op een enkele, consistente grondslag gebaseerd moet zijn. Met andere woorden: een belasting zou niet tegelijk een vaste en een variabele component mogen bevatten, omdat dit in strijd is met de eis van uniformiteit binnen dezelfde heffing. De gemeente stelt daarentegen dat het wel is toegestaan om de afvalstoffenheffing en rioolheffing op te splitsen in een vast en variabel deel, elk met een eigen grondslag en deze gezamenlijk op één aanslagbiljet te vermelden. Volgens de gemeente is deze werkwijze niet in strijd met de gemeentelijke verordening of de Wet milieubeheer, aangezien de wet ruimte biedt om binnen één belastingsoort verschillende grondslagen te hanteren, mits dit duidelijk is vastgelegd. De gemeente beroept zich op eerdere jurisprudentie, waarin de Hoge Raad heeft toegestaan dat voor eenzelfde belastbaar feit meerdere aanslagen mogelijk zijn als deze gebaseerd zijn op verschillende grondslagen. De gemeente is bovendien van mening dat de Gemeentewet voldoende ruimte biedt om variabele en vaste componenten van een heffing samen te voegen op één aanslagbiljet, zelfs wanneer deze componenten betrekking hebben op verschillende tijdvakken of tijdstippen. Oordeel van het hof Het hof oordeelde dat de inwoner deels gelijk heeft. Het hof vond dat de gemeentelijke verordening niet duidelijk aangeeft of het om een heffing per tijdvak of per tijdstip gaat. Daardoor zou de gemeente onterecht zowel een vaste als een variabele heffing hebben opgelegd. Het variabele deel van de aanslag is volgens het hof onverbindend. Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad oordeelt echter anders. Volgens de Hoge Raad kan een heffing wel degelijk uit meerdere grondslagen bestaan, mits dit duidelijk is vastgelegd. Het feit dat de afvalstoffenheffing deels afhankelijk is van het aantal keren dat de container geleegd wordt (tijdstipheffing) en deels uit een vast bedrag (tijdvakheffing) bestaat, is toegestaan. De Hoge Raad verwijst hierbij naar eerdere jurisprudentie, waarin is bepaald dat een heffing op verschillende grondslagen mag worden opgelegd, zolang dit duidelijk genoeg wordt gecommuniceerd aan de belastingplichtige. De Hoge Raad overweegt dat de Gemeentewet geen specifieke eisen stelt aan het combineren van heffingen op één aanslagbiljet, zoals het hof heeft aangenomen. De afvalstoffenheffing en rioolheffing kunnen dus samen op één biljet worden vermeld, zelfs als deze gebaseerd zijn op verschillende periodes of grondslagen. ... lees meer

14-11-2024
Paardenaccommodatie als onderdeel van de eigen woning?

Paardenaccommodatie als onderdeel van de eigen woning?

In hoger beroep bij het hof was de vraag of de hypotheekschuld voor de paardenaccommodatie van de belanghebbende onderdeel is van de eigenwoningschuld. Dat zou tot gevolg hebben dat de rente over dat deel van de schuld aftrekbaar is. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de paardenaccommodatie een aanhorigheid van de woning vormt, waardoor de daarop betrekking hebbende rente aftrekbaar is. De Wet IB 2001 geeft geen definitie van wat een aanhorigheid is. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een bouwwerk een aanhorigheid bij de woning vormt als het: behoort bij de woning; daarbij in gebruik is; en daaraan dienstbaar is. De inspecteur betwist dat de accommodatie een aanhorigheid bij de woning is en stelde hoger beroep in. Feiten en achtergrond De belanghebbende in deze procedure bezit een woning met een paardenaccommodatie. Die accommodatie is gebouwd op drie percelen en bestaat uit stallen, een binnen- en buitenbak en een appartement voor de dochter van de belanghebbende. De belanghebbende heeft de financiering van de bouw van deze accommodatie als eigenwoningschuld aangemerkt en de rente over de financiering in aftrek gebracht. Standpunt van de belanghebbende De belanghebbende is van mening dat de paardenaccommodatie een aanhorigheid bij de eigen woning vormt en daarom onder de eigenwoningregeling valt. De accommodatie bevindt zich direct achter de woning, is bereikbaar via de tuin en wordt hobbymatig gebruikt door de echtgenote en de dochter van de belanghebbende. Dit maakt de paardenaccommodatie naar zijn mening dienstbaar aan de woning. De belanghebbende heeft daarom de rente van de hypotheekschuld, die op de accommodatie betrekking heeft, als eigenwoningrente in aftrek gebracht. Standpunt van de inspecteur De inspecteur betoogt dat de paardenaccommodatie geen aanhorigheid van de woning is, zodat de eigenwoningregeling daar niet op van toepassing is. De accommodatie is volgens de inspecteur een zelfstandig bouwwerk, dat functioneert als manege en niet dienstbaar is aan de woning. De inspecteur wijst op de opzet en omvang van de accommodatie, de zelfstandige voorzieningen en het feit dat het complex bedrijfsmatig gebruikt zou kunnen worden. Daarom accepteert de inspecteur de renteaftrek niet. Oordeel van het hof Het hof bevestigt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de accommodatie, hoewel deze hobbymatig wordt gebruikt, door de opzet en omvang daarvan een zelfstandig functionerend bouwwerk is, onafhankelijk van de woning. De accommodatie beschikt over een binnenbak, een buitenbak, 13 stallen, een eigen oprit en parkeerplaatsen. Dit maakt het mogelijk om de accommodatie bedrijfsmatig te gebruiken. Het feit dat de belanghebbende het complex hobbymatig gebruikt, doet hier niet aan af. De accommodatie vormt geen aanhorigheid bij de woning. De inspecteur heeft de renteaftrek terecht gecorrigeerd. Conclusie Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond. Advies Dit arrest onderstreept het belang van een objectieve beoordeling van aanhorigheden en de zelfstandigheid van bijgebouwen. Bevindt u zich in een vergelijkbare situatie en maakt u in privé gebruik van omvangrijke bijgebouwen, dan is het verstandig om duidelijkheid te krijgen over de fiscale status en mogelijke beperkingen in renteaftrek. Neem daartoe contact met ons op. ... lees meer

14-11-2024
Premie 2025 pensioenregeling payrollkrachten

Premie 2025 pensioenregeling payrollkrachten

In het Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt een adequate pensioenregeling voor payrollkrachten voorgeschreven. Een payrollwerkgever kan op twee manieren aan dit voorschrift voldoen. Hij kan zijn payrollwerknemers onderbrengen bij de pensioenregeling van de opdrachtgever waar de payrollkrachten werkzaam zijn of een eigen adequate pensioenregeling aanbieden. Deze eigen adequate pensioenregeling moet aan enkele voorwaarden voldoen. Eén van deze voorwaarden is dat de collectieve werkgeverspremie ten minste gelijk is aan een normpremie, die wordt gebaseerd op de gemiddelde werkgeverspremie voor het basispensioen bij alle Nederlandse pensioenfondsen. Deze premie wordt jaarlijks geactualiseerd. Voor 2025 wordt een collectieve werkgeverspremie voorgeschreven van 15% van de pensioengrondslag. ... lees meer

14-11-2024
Verlenging SLIM-regeling

Verlenging SLIM-regeling

De minister van SZW heeft de Regeling tot verlenging en wijziging van de SLIM-regeling ter kennisneming aangeboden aan de Tweede Kamer. De regeling heet voluit Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector. De SLIM-regeling wordt voortgezet tot 1 januari 2030. Andere administratieve vormgeving Ter verlaging van de administratieve lasten voor ondernemers worden verleende subsidies van minder dan € 25.000 ambtshalve vastgesteld. Er hoeft geen verzoek tot vaststelling meer te worden ingediend. Ook hoeft er geen evaluatieverslag te worden gemaakt. Het bijhouden van een administratie is voor subsidies tot € 25.000 niet langer vereist. Voor subsidies aan individuele mkb-ondernemingen geldt dat de helft van het subsidiebedrag als voorschot wordt verstrekt. Ook bij subsidieaanvragen van samenwerkingsverbanden kan op het moment van subsidieverlening een voorschot worden verleend. Ander subsidiepercentage Het subsidiepercentage voor kleine mkb-ondernemingen gaat omlaag naar 60 en is daarmee gelijk voor alle ondernemingen. Aanpassing subsidiabele activiteiten Twee activiteiten komen niet langer voor SLIM-subsidie in aanmerking. De eerste betreft praktijkleerplaatsen ten behoeve van een beroepsopleiding bij een erkend leerbedrijf. Hiervoor kan een beroep gedaan worden op de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. Deze regeling wordt verlengd tot en met 2031. De tweede betreft het vervallen van het aparte hoofdstuk voor grootbedrijven uit de sector landbouw, horeca en recreatie. Uit de monitoring van de SLIM-regeling is gebleken dat deze mogelijkheid niet veel benut is. Activiteiten zijn niet subsidiabel wanneer zij alleen ten goede komen aan de bestuurders van een onderneming of aan degene, die de onderneming drijft. Bij subsidies van € 125.000 of meer moet de aanvrager een financieel verslag voegen met een controleverklaring van een accountant. Ook de kosten van het opstellen van deze verklaring komen voortaan in aanmerking voor vergoeding op grond van de SLIM-regeling. ... lees meer

14-11-2024
Einde handhavingsmoratorium arbeidsrelaties

Einde handhavingsmoratorium arbeidsrelaties

In 2016 is de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) ingevoerd. Met deze wet zijn de verklaringen arbeidsrelatie (VAR) afgeschaft. De wet DBA heeft geleid tot onrust en discussie, met als gevolg de instelling van een handhavingsmoratorium. De Belastingdienst kon als gevolg daarvan bij opdrachtgevers alleen bij kwaadwillendheid corrigeren op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Het handhavingsmoratorium is een aantal keren aangepast. Zo kan de Belastingdienst vanaf 1 januari 2020 ook corrigeren wanneer opdrachtgevers aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen een redelijke termijn opvolgen. N.B. Het handhavingsmoratorium geldt voor de loonheffingen en niet voor de inkomstenbelasting. Het heeft daarom geen gevolgen voor de beoordeling van het ondernemerschap van de opdrachtnemer. Einde handhavingsmoratorium Per 1 januari 2025 eindigt het handhavingsmoratorium. Met ingang van die datum gelden bij de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen de normale regels voor het opleggen van correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes. Correcties met terugwerkende kracht gaan echter niet verder terug dan tot 1 januari 2025 (de datum van opheffing van het handhavingsmoratorium), tenzij sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd. De Belastingdienst zal bij partijen, die schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie aanpakken, over 2025 geen vergrijpboetes opleggen bij de correcties inzake de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Er kunnen wel verzuimboetes worden opgelegd. Modelovereenkomsten De Belastingdienst is gestopt met het beoordelen van modelovereenkomsten. Lopende goedgekeurde modelovereenkomsten worden geëerbiedigd tot de einddatum van de goedkeuring. De laatste einddatum is in 2029. Goedgekeurde modelovereenkomsten bieden alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en opdrachtnemer feitelijk werken zoals is vastgelegd in de modelovereenkomst. Wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden Onderdeel van de inzet om de positie van mensen op de arbeidsmarkt te verbeteren is het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR). Dit wetsvoorstel vat bestaande rechtspraak over arbeidsrelaties samen in een overzichtelijk toetsingskader en introduceert een rechtsvermoeden van werknemerschap op basis van een uurtarief. De vorige minister van SZW heeft het wetsvoorstel VBAR voor advies naar de Raad van State gestuurd. Het huidige kabinet zet de behandeling van het wetsvoorstel VBAR door. Het streven is de wet in het eerste kwartaal van 2025 te publiceren in het Staatsblad, zodat deze per 1 januari 2026 in werking kan treden. ... lees meer

14-11-2024
Aanpassingen in de 30%-regeling

Aanpassingen in de 30%-regeling

Voor werknemers met een specifieke deskundigheid, die uit het buitenland zijn aangeworven, kan op verzoek de 30%-regeling worden toegepast. Het loon van de werknemer, exclusief de vrijgestelde vergoeding, dient in 2024 ten minste € 46.107 te bedragen. Voor een werknemer met een mastergraad, die nog geen 30 jaar is, geldt een lager bedrag van € 35.048 per jaar. Met ingang van 2024 is de 30%-regeling voor nieuwe gevallen beperkt tot het norminkomen van de Wet normering topinkomens. Dat norminkomen bedraagt € 233.000 in 2024. De in het Belastingplan 2024 opgenomen versobering van de regeling door de vrijgestelde vergoeding na 20 maanden te beperken tot 20% van de totale arbeidsbeloning en vervolgens na weer 20 maanden tot 10%, wordt via een nota van wijziging op het Belastingplan 2025 gedeeltelijk teruggedraaid. In de jaren 2025 en 2026 geldt voor alle ingekomen werknemers een percentage van 30. De salarisnorm wordt verhoogd naar € 50.436 resp. € 38.338 (prijzen 2024). Met ingang van 2027 geldt een vrijstelling voor de vergoeding van 27%. Voor ingekomen werknemers, die vóór 2024 de 30%-regeling hebben toegepast, geldt overgangsrecht. Voor hen blijven tot het einde van de looptijd een percentage van 30 en de oude salarisnormen gelden. ... lees meer

14-11-2024
Aandachtspunten jaarafsluiting loonadministratie

Aandachtspunten jaarafsluiting loonadministratie

Controleer voor het afsluiten van het boekjaar de loonadministratie op de onderstaande punten: de toepassing van het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemers; de toepassing van het LKV arbeidsbeperkte werknemers; de toepassing van het LKV voor de doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden; bijtellingen voor privégebruik auto en/of fiets van de zaak; en leningen, die u heeft verstrekt aan personeelsleden. Heeft u werknemers in dienst die ouder zijn dan 56 jaar of werknemers die (deels) arbeidsongeschikt of werkloos zijn? Dan heeft u mogelijk recht op een loonkostenvoordeel. ... lees meer

07-11-2024
Veranderingen in de kleineondernemersregeling per 2025

Veranderingen in de kleineondernemersregeling per 2025

De kleineondernemersregeling (KOR) houdt in, dat in Nederland gevestigde ondernemers gebruik kunnen maken van een vrijstelling van omzetbelasting, mits hun belaste jaaromzet niet meer dan € 20.000 bedraagt. Ondernemers moeten vooraf melden dat zij de KOR willen toepassen. Toepassing van de KOR houdt in, dat ondernemers geen btw op hun facturen in rekening brengen en geen btw op kosten en investeringen in aftrek brengen. Vanaf 2025 kan een in Nederland gevestigde ondernemer de KOR door opzegging tussentijds beëindigen. De KOR eindigt dan op de eerste dag van het volgende kalenderkwartaal, tenzij dat minder dan vier weken na ontvangst van de opzegging aanvangt. In dat geval eindigt de KOR een kalenderkwartaal later. Als de ondernemer de KOR opnieuw wil toepassen, kan dat pas in het tweede jaar na het jaar waarin de KOR is beëindigd. Voorwaarden KOR binnen de EU Vanaf 1 januari 2025 kunnen ondernemers ook in andere lidstaten van de EU dan het land van vestiging gebruikmaken van de KOR. Toepassing van de Nederlandse KOR betekent niet automatisch toepassing van de KOR in een andere EU-lidstaat of andersom. Er moet worden voldaan aan de voorwaarden van de KOR-regeling van de betreffende EU-lidstaat. De lidstaten mogen de drempel voor de vrijstelling zelf vaststellen, maar maximaal op een omzet van € 85.000. De lidstaten mogen verschillende omzetdrempels hanteren voor verschillende bedrijfssectoren. Voor toepassing van de KOR binnen de EU gelden de volgende voorwaarden: • de jaaromzet van de ondernemer in de EU bedraagt niet meer dan € 100.000, en • de omzet in de lidstaat waar de ondernemer niet is gevestigd, is niet hoger dan de drempel die in die lidstaat van toepassing is. Overgangsregeling Nederlandse ondernemers kunnen tot en met 3 december 2024 aan de inspecteur melden dat zij de KOR per 1 januari 2025 in Nederland willen toepassen. Ondernemers, die de KOR al toepassen, hoeven geen melding te doen. De melding bevat ten minste de jaaromzet in Nederland tijdens het kalenderjaar 2024 tot het tijdstip waarop de melding wordt gedaan. De inspecteur kan bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling, als aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling. ... lees meer

07-11-2024
Toepassing werkkostenregeling 2024

Toepassing werkkostenregeling 2024

Vrije ruimte Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn. Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt in 2024 1,92% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% over het meerdere. In 2025 verandert de vrije ruimte niet. Benut waar mogelijk de resterende vrije ruimte van 2024, bijvoorbeeld voor een kerstpakket voor de medewerkers. Bonussen en eindejaarsuitkeringen Bonussen en eindejaarsuitkeringen zijn doorgaans bruto. Wellicht kunt u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten. Mogelijk heeft u nog een deel van de vrije ruimte over om bonussen belastingvrij uit te betalen. Eindheffing Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemer hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen. Deze geeft u aan uiterlijk in het tweede loontijdvak van 2025. Gerichte vrijstellingen Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden gerichte vrijstellingen. Deze gaan niet ten koste van de vrije ruimte. Het loont om de gerichte vrijstellingen te benutten. ... lees meer

07-11-2024
Salaris dga over 2024

Salaris dga over 2024

De dga en zijn partner zijn wettelijk verplicht om voor hun werk voor de bv ten minste een gebruikelijk loon te ontvangen. Het gebruikelijk loon is in 2024 het hoogste van de volgende bedragen: het salaris uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking; het hoogste salaris van de overige werknemers van de bv; € 56.000. Het bedrag voor 2025 is nog niet bekend. De bv mag aannemelijk maken dat het salaris van de dga lager moet zijn dan het op basis van het voorgaande vastgestelde bedrag. Let op! De verplichting om ten minste een gebruikelijk loon te betalen geldt voor iedere bv waarin u of uw partner een aanmerkelijk belang heeft en waarvoor u werkzaamheden verricht. ... lees meer

07-11-2024
Let op de hoogte van de schuld aan de eigen bv!

Let op de hoogte van de schuld aan de eigen bv!

Houders van een aanmerkelijk belang in een bv (5% of meer van de aandelen) moeten inkomstenbelasting in box 2 betalen over schulden aan de eigen bv voor zover deze op 31 december 2024 meer bedragen dan € 500.000. Per 31 december 2023 gold een bedrag van € 700.000. Dat betekent in voorkomende gevallen dat de schuld nog dit jaar moet dalen tot € 500.000 om belastingheffing in box 2 te voorkomen. Eigenwoningschulden aan de bv zijn van deze regeling uitgezonderd, voor zover aan de bv een recht van hypotheek is verstrekt. Afhankelijk van de situatie kan het aanbeveling verdienen de schuld terug te brengen tot onder het maximum of de heffing in box 2 te accepteren. ... lees meer

07-11-2024
Belastingheffing in box 3 als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement

Belastingheffing in box 3 als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement

Verzoek ambtshalve vermindering aanslagen inkomstenbelasting 2019 en 2020 Het ministerie van Financiën heeft een standpunt gepubliceerd over aanvullend rechtsherstel in box 3. Dit standpunt is ingenomen naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024. De Hoge Raad heeft in deze arresten aangegeven dat voor het bepalen van het werkelijke rendement het gehele vermogen in box 3 zonder aftrek van het heffingvrije vermogen moet worden meegenomen. Het rendement omvat zowel directe als indirecte voordelen. Indirecte voordelen zijn waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen, ongeacht of deze gerealiseerd zijn. Het kabinet volgt deze definitie van het werkelijke rendement. Formulier opgaaf werkelijk rendement Alle belastingplichtigen, aan wie na het Kerstarrest van 24 december 2021 een aanslag is of wordt opgelegd, kunnen het formulier opgaaf werkelijk rendement van de Belastingdienst invullen als hun werkelijke rendement lager was dan het forfaitaire rendement. Dit is mogelijk vanaf medio 2025. Voor zover de bezwaartermijn is verstreken wordt het indienen van het formulier gezien als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Voor aanslagen over het jaar 2019 verstrijkt de vijfjaarstermijn voor een verzoek om ambtshalve vermindering op 31 december van dit jaar. Voor het jaar 2020 verstrijkt de termijn ultimo 2025. Neem contact met ons op als u vermoedt dat uw werkelijke rendement in een of meer van de jaren 2019 tot en met 2023 lager was dan het forfaitaire rendement. ... lees meer

07-11-2024
Maak bezwaar tegen de “villatax”

Maak bezwaar tegen de “villatax”

Wie een eigen woning heeft, dient inkomstenbelasting te betalen over het zogenaamde eigenwoningforfait. Dit forfait bedraagt 0,35% van de WOZ-waarde van de woning, voor zover deze ligt tussen € 75.000 en € 1.310.000 (2024). Is de WOZ-waarde van de woning hoger, dan bedraagt het eigenwoningforfait € 4.585 plus 2,35% van de WOZ-waarde van de woning boven € 1.310.000. De verhoging van het forfait (2,35% i.p.v. 0,35%) leidt tot hogere belasting, die wordt aangeduid met de term "villatax". Deze belasting vormt mogelijk een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. Door de snelle stijging van de huizenprijzen worden steeds meer huizenbezitters met de villatax geconfronteerd. Het kan zinvol zijn bezwaar te maken tegen aanslagen inkomstenbelasting, waarin de villatax is opgenomen, al is het maar ter behoud van rechten. ... lees meer

07-11-2024
Draag bij leven vermogen over naar de (klein)kinderen om erfbelasting te beperken

Draag bij leven vermogen over naar de (klein)kinderen om erfbelasting te beperken

Wanneer u geen testament heeft laten opstellen, geldt bij overlijden het wettelijk erfrecht. Dat komt er in beginsel op neer dat de echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar de echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op de echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling van € 795.156. Deze vrijstelling wordt overigens wel verminderd met de waarde van de aan de echtgenoot toekomende vrijgestelde pensioenaanspraken. De vrijstelling voor de kinderen is beperkt tot € 25.187. De erfbelasting kent een progressief tarief. Het tarief neemt toe met de omvang van de erfrechtelijke verkrijging en met de afstand van de verkrijger tot de erflater. De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen. Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een reden hiervoor kan zijn dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament. Een kleinkind kan van zijn grootouders een bedrag van € 25.187 belastingvrij erven. Tip! Laat regelmatig controleren of uw testament nog actueel is en past bij uw huidige situatie. Heeft u geen testament, overweeg dan om er een op te laten stellen. Gebruik de schenkingsvrijstellingen Door tijdens uw leven (een deel van) uw vermogen vrijgesteld te schenken aan uw kinderen kan de heffing van erfbelasting in de toekomst worden beperkt. Naast een jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind van € 6.633 bestaat er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar een verhoogde vrijstelling van € 31.813. Deze verhoogde vrijstelling is eenmalig. Op de verhoogde vrijstelling moet in de aangifte schenkbelasting een beroep worden gedaan. Schenkingen aan kleinkinderen zijn vrijgesteld tot € 2.658. N.B. Bedragen gelden voor 2024. ... lees meer

07-11-2024
Middeling van inkomens voor het laatst mogelijk over de jaren 2022 tot en met 2024

Middeling van inkomens voor het laatst mogelijk over de jaren 2022 tot en met 2024

Mensen met een sterk wisselend inkomen in box 1 kunnen met een beroep op de middelingsregeling een vermindering van belasting verkrijgen. De inkomens over drie opeenvolgende jaren worden gemiddeld waarna de belasting per jaar over het gemiddelde inkomen wordt berekend. Het verschil tussen de eerder berekende belasting en de herrekende belasting, verminderd met een drempelbedrag van € 545, wordt op verzoek teruggegeven. De middelingsregeling is per 1 januari 2023 afgeschaft. Middeling is voor het laatst mogelijk over een tijdvak waarin het inkomen over het jaar 2022 is begrepen. Dat betekent dat middeling voor het laatst mogelijk is over de jaren 2022 tot en met 2024. ... lees meer

07-11-2024
Fiscale eenheid aangaan of verbreken?

Fiscale eenheid aangaan of verbreken?

Onder voorwaarden kan een groep van vennootschappen voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid vormen. Voordelen daarvan zijn dat onderlinge transacties onbelast kunnen plaatsvinden en dat slechts één aangifte vennootschapsbelasting hoeft te worden gedaan. Nadelen zijn de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle delen van de fiscale eenheid voor vennootschapsbelastingschulden en het slechts eenmaal kunnen benutten van het lage tarief. Gezien de verschillen tussen het hoge en het lage tarief kan het aantrekkelijk zijn om een bestaande fiscale eenheid te verbreken. Wilt u per 1 januari 2025 één of meer vennootschappen uit een bestaande fiscale eenheid halen? Zorg er dan voor dat het verzoek tot verbreking uiterlijk op 31 december 2024 is ingediend. Verbreking van de fiscale eenheid per begin van het jaar kan ook wenselijk zijn als het de bedoeling is om een vennootschap in de loop van 2025 te verkopen. ... lees meer

07-11-2024
Vergeet de herziening van de aftrek voorbelasting niet

Vergeet de herziening van de aftrek voorbelasting niet

De btw op bedrijfsmiddelen komt in aftrek naar gelang van de mate waarin u de bedrijfsmiddelen voor btw-belaste prestaties gebruikt. Heeft u de btw op bedrijfsmiddelen in het verleden geheel of gedeeltelijk in aftrek gebracht, dan moet de aftrek worden herzien als de mate van gebruik voor belaste prestaties is veranderd. Voor onroerende zaken is de herzieningstermijn negen jaar, volgend op het jaar waarin u de zaak bent gaan gebruiken. Voor roerende zaken, waarop wordt afgeschreven, bedraagt de herzieningstermijn vier jaar volgend op het jaar van ingebruikname. De herziening verwerkt u in de aangifte over het laatste tijdvak van het jaar. ... lees meer

07-11-2024
Wijzigingen loonkostenvoordelen per 2025

Wijzigingen loonkostenvoordelen per 2025

Het lage-inkomensvoordeel (LIV) vervalt per 1 januari 2025. Het loonkostenvoordeel (LKV) voor oudere werknemers wordt voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen op of na 1 januari 2024, in 2025 verlaagd. Per 1 januari 2026 wordt dit LKV afgeschaft. De vrijgekomen middelen worden gebruikt voor het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak. Vanaf 2025 worden de criteria verruimd van het LKV voor het herplaatsen van een werknemer met een arbeidshandicap. Daardoor komen werkgevers in meer gevallen in aanmerking voor dit LKV. ... lees meer

07-11-2024
Aftrek uitgaven voor inkomensvoorzieningen van buitenlands belastingplichtige: Schumacker-doctrine toegepast

Aftrek uitgaven voor inkomensvoorzieningen van buitenlands belastingplichtige: Schumacker-doctrine toegepast

Een inwoner van België, die in Nederland werkzaam is, wil de betaalde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) in Nederland aftrekken. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd. De vraag in een procedure voor de rechtbank is of een inwoner van België recht heeft op aftrek van de betaalde premies. De rechtbank moet oordelen of de weigering van de inspecteur terecht is. Feiten De belanghebbende woont in België en werkt in Nederland. In 2019 heeft hij aangifte inkomstenbelasting in Nederland gedaan als buitenlands belastingplichtige. Daarbij heeft hij € 4.994 aan premies voor een AOV bij een Nederlandse verzekeraar in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek geweigerd wegens het ontbreken van een inkomensverklaring uit België. Volgens de inspecteur voldeed de belanghebbende daardoor niet aan de voorwaarden om als kwalificerend buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt. Standpunten van partijen De belanghebbende betoogt dat hij recht heeft op aftrek van de premies, ondanks het ontbreken van een inkomensverklaring. Hij beroept zich op het Unierecht en specifiek op de Schumacker-rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Volgens deze rechtspraak heeft een niet-ingezetene recht op aftrekposten in het werkland (in dit geval Nederland) als hij het grootste deel van zijn inkomen daar verdient en in zijn woonland weinig tot geen inkomen geniet. De inspecteur stelt dat de Nederlandse wet duidelijk is: zonder inkomensverklaring wordt geen aftrek verleend. Hij verwijst naar de nationale wetgeving die vereist dat een buitenlandse belastingplichtige moet bewijzen dat hij in zijn woonland onvoldoende inkomen geniet om voor aftrek in Nederland in aanmerking te komen. Oordeel van de rechtbank De rechtbank volgt het standpunt van de belanghebbende en verwijst naar de Schumacker-doctrine. Volgens deze Europese jurisprudentie moet Nederland rekening houden met de persoonlijke en gezinssituatie van een belastingplichtige wanneer deze het grootste deel van zijn inkomen in Nederland verdient en in zijn woonland geen inkomsten van betekenis heeft. In dit geval heeft de belanghebbende meer dan 90% van zijn wereldinkomen in Nederland verdiend en slechts een klein deel van zijn inkomen in België. Dit betekent dat hij recht heeft op de volledige aftrek van de AOV-premies, ondanks het ontbreken van een inkomensverklaring. De inspecteur stelt nog dat de aftrek pro rata moet worden berekend, omdat de belanghebbende inkomsten zou hebben uit verschillende landen, waaronder Zwitserland. De rechtbank heeft dit argument afgewezen. De belanghebbende heeft de beschikking over een onroerende zaak in Zwitserland, maar heeft daaruit geen inkomsten gehad. De door de inspecteur veronderstelde inkomsten uit andere landen zijn niet meegenomen in de vaststelling van het wereldinkomen van de belanghebbende. Dat betekent dat Nederland de aftrek volledig moet toekennen. Advies Buitenlands belastingplichtigen, die in Nederland inkomsten genieten, moeten altijd proberen om een inkomensverklaring van hun woonland te verkrijgen. Als dit niet mogelijk is, biedt het Unierecht soms alsnog mogelijkheden voor belastingaftrek, zoals in deze zaak bleek. ... lees meer

07-11-2024
Berekening belastingrente blijft in stand ondanks beroep op zorgvuldigheidsbeginsel

Berekening belastingrente blijft in stand ondanks beroep op zorgvuldigheidsbeginsel

De inspecteur legt twee jaar nadat de in de bezwaarperiode alsnog een aangifte is ingediend een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op. Door de inkomenscorrectie en het tijdsverloop is het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente zeer fors. De ondernemer stelt dat de inspecteur eerder over alle informatie beschikte om de navorderingsaanslag op te leggen en wil daarom de belastingrente laten verminderen. Heeft de ondernemer gelijk? Stopt de teller van de belastingrente als de inspecteur treuzelt? Feiten De ondernemer ontving op 15 januari 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 met een belastbaar inkomen van € 1.525.000. Hierbij is een bedrag van € 160.477 aan belastingrente in rekening gebracht. Standpunten van partijen De ondernemer maakte bezwaar tegen de belastingrente. Hij voerde aan dat de inspecteur al op 24 augustus 2017 of in elk geval op 8 december 2017 voldoende informatie had om de navorderingsaanslag eerder op te leggen en dat het wachten tot 2019 onzorgvuldig was. De inspecteur stelde dat de complexiteit van de zaak, de communicatie tussen partijen en de fiscale gevolgen van de verkoop van grond aan de provincie hadden geleid tot de langere verwerkingstijd. Bovendien was de ondernemer het aanvankelijk niet eens met de fiscale gevolgen, die de inspecteur had gecommuniceerd, hetgeen bijdroeg aan het uitstel. Oordeel van het hof Het hof oordeelde dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke regels. De belastingplichtige beriep zich op het zorgvuldigheidsbeginsel, stellende dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door de navorderingsaanslag pas in 2019 op te leggen, terwijl de fiscale situatie in 2017 al duidelijk was. Het hof verwierp dit beroep en oordeelde dat de complexiteit van de zaak en de onderlinge communicatie tussen partijen een langere verwerkingstijd rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat in deze zaak geen sprake was van onzorgvuldig handelen. De inspecteur heeft voldoende gecommuniceerd met de belastingplichtige en de nodige stappen ondernomen om een goed onderbouwd besluit te nemen. Het hof zag dan ook geen aanleiding om de belastingrente te matigen. Het zorgvuldigheidsbeginsel uitgelegd Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht bestuursorganen, zoals de Belastingdienst, bij het nemen van beslissingen grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en belangen. In belastingzaken betekent dit dat de Belastingdienst zorgvuldig moet omgaan met het opleggen van aanslagen en het in rekening brengen van belastingrente. Dit beginsel vereist dat: • grondig feitenonderzoek wordt verricht naar de specifieke situatie van de belastingplichtige; • de belangen van alle partijen zorgvuldig worden afgewogen; • er sprake is van duidelijke communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige; • besluiten niet onnodig vertraagd worden door onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst. Wanneer de Belastingdienst oponthoud veroorzaakt zonder legitieme reden, kan de in rekening gebrachte belastingrente door de rechter worden verminderd. Conclusie Dit arrest onderstreept het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel bij het berekenen van belastingrente. Hoewel de belastingplichtige zich op dit beginsel beriep om de in rekening gebrachte rente te betwisten, oordeelde het hof dat de Belastingdienst zorgvuldig heeft gehandeld. De complexiteit van de zaak en de voortdurende communicatie tussen partijen waren voldoende om het langere tijdsverloop te rechtvaardigen. Advies Zorg ervoor dat u op tijd aangifte doet om te voorkomen dat de belastingrente oploopt. Lukt het echter niet om de aangifte op tijd in te dienen, dien dan een voorlopige aangifte in, die zo dicht mogelijk bij het te verwachten inkomen ligt. Dit vermindert de kans op hoge bedragen aan belastingrente. Betwijfelt u of terecht belastingrente in rekening is gebracht? Wij kunnen voor u beoordelen of het zinvol is om bezwaar te maken tegen de berekende belastingrente. Neem gerust contact met ons op voor advies en begeleiding. ... lees meer

07-11-2024
Hoge Raad beslist: maaltijdkosten zakelijk, ‘tenzij…’

Hoge Raad beslist: maaltijdkosten zakelijk, ‘tenzij…’

Een ondernemer, die op verschillende locaties in Nederland werkzaam was, had een geschil met de inspecteur over de aftrek van de kosten van maaltijden tijdens zakelijk verblijf elders. De inspecteur weigerde de aftrek van deze kosten, terwijl de ondernemer stelde dat de maaltijden zakelijk waren, aangezien hij op de locaties geen faciliteiten had om zelf te koken. De Hoge Raad heeft op 18 oktober 2024 een belangrijke uitspraak gedaan over de vraag of dergelijke kosten als zakelijke uitgaven in aftrek kunnen worden gebracht. Opvallend is dat partijen het eens waren dat de verblijfskosten zelf zakelijk waren, maar de discussie zich concentreerde op de aftrekbaarheid van de maaltijdkosten. Feiten De ondernemer, een consultant, werkte in 2014 en 2015 voor langere periodes in Amsterdam en Tilburg. Hij huurde daar verblijfsruimten zonder volledige kookfaciliteiten en at daarom zijn maaltijden buiten de deur. De maaltijdkosten bracht hij in aftrek als zakelijke kosten in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur weigerde de kosten in aftrek toe te laten, omdat hij van mening was dat de maaltijdkosten niet zakelijk waren, maar een privékarakter hadden. Oordeel van het hof Het hof oordeelde dat de verblijfskosten van de ondernemer in Amsterdam en Tilburg weliswaar zakelijk waren, maar dat dit niet gold voor de kosten van de maaltijden. Het hof oordeelde dat de noodzaak om te eten en te drinken een persoonlijke behoefte is, ongeacht of de maaltijden thuis of elders worden genuttigd. Omdat deze kosten volgens het hof voornamelijk een privékarakter hebben, kunnen ze niet als zakelijke kosten worden afgetrokken. Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat maaltijdkosten kunnen worden aangemerkt als gemengde kosten, die zowel zakelijke als privé-elementen bevatten. Het is volgens de Hoge Raad onjuist om te stellen dat de noodzaak om te eten de kosten volledig privé maakt. Maaltijden, die genuttigd worden tijdens een zakelijk verblijf, worden immers deels gemaakt met zakelijke overwegingen en om deze reden kunnen deze kosten gedeeltelijk in aftrek komen met inachtneming van de aftrekbeperkingen van de Wet IB 2001. Daarnaast benadrukte de Hoge Raad dat de rechter het laatste woord heeft bij de beoordeling van de aard van gemengde kosten. Als er twijfel is of bepaalde kosten zakelijk of privé zijn, heeft de rechter de vrijheid hierover te oordelen. In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat de maaltijdkosten grotendeels voortkwamen uit zakelijke belangen en daarom gedeeltelijk aftrekbaar zijn binnen de wettelijke aftrekbeperkingen. Aftrekbeperking Wet IB 2001 De Wet IB 2001 beperkt de aftrekbaarheid van gemengde kosten, zoals kosten voor voedsel, drank, en representatie, die zowel een zakelijk als een privé-element bevatten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 5.600 niet aftrekbaar. De ondernemer kan ervoor kiezen in plaats daarvan 80% van de gemaakte kosten in aftrek te brengen, terwijl de resterende 20% niet in aftrek kan worden gebracht. Deze regeling is bedoeld om te voorkomen dat ondernemers persoonlijke kosten volledig ten laste van hun onderneming brengen. Advies Met het arrest van de Hoge Raad is het niet zo dat ondernemers onbeperkt op kosten van de zaak kunnen eten. Het blijven uitgaven die de winst beïnvloeden en de ondernemer moet kunnen aantonen dat de kosten zakelijk zijn. De basisregel is: uitgaven voor eten en drinken tijdens een zakelijk verblijf kunnen zakelijk zijn, tenzij de rechter anders beslist. Het is dus van belang om goed bij te houden waarom de uitgave gedaan is en om de aftrekbeperkingen in de gaten te houden. ... lees meer

07-11-2024
Plan je investeringen

Plan je investeringen

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor investeringen boven € 2.800 tot € 69.765 bedraagt 28% met een maximum van € 19.535. De KIA blijft vervolgens gelijk tot een investeringsbedrag van € 129.194, om daarna af te nemen met 7,56% van het meerdere. Vanaf een totaal investeringsbedrag van € 387.580 bedraagt de KIA nihil. Door uw investeringen slim te plannen kunt u de KIA optimaliseren. De KIA geldt niet voor alle bedrijfsmiddelen. In aanvulling op de KIA heeft u mogelijk recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of op milieu-investeringsaftrek (MIA). Milieu- en energie-investeringen De MIA is een subsidieregeling voor de investering in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De aftrekpercentages van de MIA wijzigen in 2025 niet ten opzichte van 2024. De hoogte van de percentages is afhankelijk van de categorie waarin het bedrijfsmiddel is ingedeeld. Voor categorie I bedraagt de aftrek 45%, voor categorie II 36% en voor categorie III 27%. De EIA is een subsidieregeling voor de investering in energiezuinige bedrijfsmiddelen. De aftrek bedraagt in 2024 en 2025 40% van het investeringsbedrag. Om in aanmerking te komen voor MIA of EIA moet de investering per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Plan de verkoop van bedrijfsmiddelen Bij de verkoop van bedrijfsmiddelen, waarvoor u eerder KIA heeft gehad, moet u een deel van het genoten voordeel terugbetalen als de verkoop plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar van aanschaf. Stel de verkoop zo mogelijk uit tot na het vijfde jaar. ... lees meer

31-10-2024
Landbouwvrijstelling bij inbreng van cultuurgrond in maatschap

Landbouwvrijstelling bij inbreng van cultuurgrond in maatschap

In deze zaak gaat het om de toepassing van de landbouwvrijstelling op cultuurgrond, die aanvankelijk is verpacht en later is ingebracht in een maatschap. Ten tijde van het verpachten van de grond behoorde de grond tot het terbeschikkingstellingsvermogen van de eigenaresse, omdat de grond werd verpacht aan een maatschap waarvan haar echtgenoot een van de maten was. De rechtsvraag is of de door de akkerbouwster gerealiseerde waardestijging bij de latere overdracht van een perceel landbouwgrond aan haar echtgenoot belast is, of dat een deel van die waardestijging onbelast is met toepassing van de landbouwvrijstelling. Feiten Een akkerbouwster heeft in 1977 meer dan 50 hectare landbouwgrond van haar ouders verkregen. Deze grond werd aanvankelijk aan derden verpacht. In 2001 werd de grond verpacht aan de maatschap, die de echtgenoot van de landbouwster samen met zijn broer voerde. Vanaf dat moment kwalificeerden de landbouwgronden als ter beschikking gesteld vermogen (tbs-vermogen) in de zin van de Wet IB 2001. De landbouwgronden zijn echter nooit als zodanig aangegeven in de aangiften inkomstenbelasting. In 2011 trad de broer uit de maatschap en ging de akkerbouwster met haar echtgenoot een maatschap aan. Zij bracht de economische eigendom van de landbouwgrond in de maatschap in. Bij de inbreng heeft de akkerbouwster zich een deel van de stille reserves voorbehouden. In verband met een wijziging in de onderlinge winstverdeling heeft de akkerbouwster per 1 mei 2018 40% van haar aandeel in de economische eigendom van één perceel landbouwgrond overgedragen aan haar echtgenoot. Het perceel maakt deel uit van de landbouwgrond, die zij bij aanvang in de maatschap heeft ingebracht. Bij deze overdracht heeft de akkerbouwster zich de stille reserves op het perceel niet voorbehouden. De waarde in verpachte staat bedroeg bij de aanvang van de terbeschikkingstelling € 12.500 per hectare. Ten tijde van de inbreng was de waarde in verpachte staat € 17.500 per hectare en de waarde in vrije staat € 35.000. Ten tijde van de overdracht in 2018 was de waarde van de grond in vrije staat gestegen tot € 65.000 per hectare. Standpunt van de akkerbouwster De akkerbouwster stelde dat de grond bij inbreng in de maatschap tegen de waarde in verpachte staat is ingebracht, omdat de pachtverhouding op dat moment nog niet was beëindigd. Volgens de akkerbouwster moest de waardevermeerdering van het perceel tijdens de maatschapsperiode in twee delen worden gesplitst. Het eerste deel betrof de autonome stijging van de waarde in vrije staat van € 35.000 naar € 65.000 per hectare. Haar aandeel daarin zou door de landbouwvrijstelling onbelast zijn. Het tweede deel betrof de waardestijging door de vrijval van het pachtrecht. Dit deel van de waardestijging zou geheel toekomen aan haar echtgenoot, omdat hij bij het aangaan van de maatschap namelijk het pachtrecht op de door haar ingebrachte landbouwgrond heeft ingebracht. Alleen de waardevermeerdering, die plaats heeft gevonden tijdens de tbs-periode, zou bij de akkerbouwster belast zijn. De landbouwvrijstelling is namelijk niet van toepassing op tbs-vermogen. Standpunt van de inspecteur De inspecteur stelde dat de grond bij inbreng in de maatschap tegen de vrije waarde is ingebracht, omdat de pachtverhouding al was beëindigd voor de inbreng. Hierdoor zou de gehele waardestijging vanaf het moment van inbreng belast zijn, met uitzondering van het deel dat onder de landbouwvrijstelling valt. De inspecteur stelde dat de boekwinst die de akkerbouwster heeft gerealiseerd bij de latere verkoop van een deel van de grond, te laag is vastgesteld in de aangifte en corrigeerde deze naar een hoger bedrag. Oordeel van de rechtbank De rechtbank oordeelde dat de landbouwgrond tegen de waarde in verpachte staat in de maatschap is ingebracht. Dit betekent dat de waardestijging tijdens de tbs-periode, in welke periode de grond werd verpacht, belast was. Deze waardestijging bestond uit het verschil tussen de verpachte waarde op het moment van inbreng en de verpachte waarde bij de aanvang van de tbs-periode. De waardestijging gedurende de maatschapsperiode heeft de rechtbank in twee delen gesplitst. De autonome waardestijging, die na de inbreng van de grond in de maatschap heeft plaatsgevonden, viel echter onder de landbouwvrijstelling en bleef onbelast. Het deel van de waardestijging als gevolg van de beëindiging van de pacht was belast voor zover dit aan de akkerbouwster is toe te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt deze berekening tot een hogere belaste boekwinst op de grond dan de inspecteur had berekend. Advies Voor ondernemers, die onroerende zaken, zoals landbouwgrond, in een maatschap of andere samenwerkingsvorm inbrengen, is het belangrijk om te bepalen of deze op het moment van de inbreng tot het tbs-vermogen behoren. Heeft u vragen over de landbouwvrijstelling of over de fiscale gevolgen van het inbrengen van vermogensbestanddelen? Neem dan contact met ons op. ... lees meer

31-10-2024
Verlaagd btw-tarief van toepassing op gratis servicebeurt?

Verlaagd btw-tarief van toepassing op gratis servicebeurt?

Een fabrikant van e-bikes biedt bij de verkoop van een fiets de eerste servicebeurt gratis aan. De fabrikant stelt dat een deel van de verkoopprijs moet worden aangemerkt als een vooruitbetaling voor deze servicebeurt, waarvoor het verlaagde btw-tarief zou gelden. Met deze redenering wil de fabrikant de btw op de verkoop van de e-bike verlagen en terugvragen. Hoe oordeelt de rechtbank hierover? De feiten De fabrikant verkoopt zijn fietsen voornamelijk aan particulieren. Bij de aankoop van een e-bike werd een eerste servicebeurt gratis aangeboden, mits deze binnen drie maanden na levering en bij minder dan 500 afgelegde kilometers wordt uitgevoerd. Op de verkoopfacturen wordt een bedrag van € 67,50 voor deze servicebeurt vermeld, dat vervolgens weer in mindering wordt gebracht. De klant betaalt uiteindelijk dus niets voor de servicebeurt. Over dat bedrag is het lage btw-tarief in rekening gebracht. Standpunten van partijen De fabrikant voert aan dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op de servicebeurt, ook al wordt deze als gratis aangeboden. De prijs van de servicebeurt is inbegrepen in de totale verkoopprijs van de e-bike. De fabrikant maakt een vergelijking met kortingen, die supermarkten aanbieden, zoals "1+1 gratis". Ondanks de korting is feitelijk sprake van een vergoeding voor de servicebeurt, die onder het verlaagde btw-tarief zou moeten vallen. De Belastingdienst stelt dat de eerste servicebeurt een bijkomende prestatie is bij de levering van de fiets, waarvoor geen vergoeding is bedongen. Omdat er geen tegenprestatie is of wordt ontvangen, kan het verlaagde btw-tarief volgens de inspecteur niet van toepassing zijn. Oordeel van de rechtbank De rechtbank concludeert dat de fabrikant de servicebeurt gratis aanbiedt. Dit blijkt duidelijk uit de verkoopfacturen, waarop weliswaar een bedrag voor de servicebeurt staat vermeld, maar dat bedrag wordt onmiddellijk in mindering gebracht. Per saldo wordt dus geen vergoeding gevraagd voor de servicebeurt. Omzetbelasting is alleen van toepassing wanneer een tegenprestatie wordt ontvangen voor een geleverde dienst. Omdat geen vergoeding voor de servicebeurt wordt bedongen, is het verlaagde btw-tarief niet van toepassing. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd. Het beroep van de fabrikant is ongegrond verklaard. Conclusie Voor ondernemers, die extra diensten aanbieden bij de verkoop van producten of het verrichten van diensten, is het belangrijk om helder te hebben of een vergoeding wordt gevraagd voor die diensten. Zonder een duidelijke tegenprestatie is geen sprake van omzetbelasting over die dienst. Wordt wel een tegenprestatie bedongen, dan is mogelijk een ander tarief van toepassing op de extra dienst. In dat geval is het van belang om vast te stellen of het gaat om een bijkomende prestatie, die opgaat in de hoofdprestatie, of om een te onderscheiden extra dienst. Onduidelijkheid hierover kan tot naheffingen leiden. Heeft u vragen over de fiscale behandeling van diensten die u aanbiedt? Neem dan gerust contact op voor advies op maat. ... lees meer

31-10-2024
Geen verliesaftrek door onjuiste vermogensetikettering?

Geen verliesaftrek door onjuiste vermogensetikettering?

Een startende projectontwikkelaar kocht een perceel grond om daarop een pand te bouwen. De bedoeling was om dit met winst te verkopen. Het pand zou deels dienen als woonruimte en deels als kantoorruimte. De projectontwikkelaar heeft het perceel als privévermogen aangemerkt. Toen hij verlies leed bij de verkoop van het pand, wilde hij dit verlies ten laste van zijn winst brengen omdat het tot het ondernemingsvermogen zou behoren. De vraag was of het perceel en pand verplicht tot het ondernemingsvermogen behoorden. Feiten De projectontwikkelaar kocht in 2008 een perceel grond met als doel daarop een pand te bouwen. Het betrof een eerste project van de projectontwikkelaar. Voor de financiering leende hij geld bij een bank. De bouw begon in 2009. Vanaf april 2010 kon de projectontwikkelaar niet meer aan zijn betalingsverplichtingen jegens de bank voldoen. De bank heeft de leningen opgezegd. In 2014 is het pand geveild. Daarbij leed de projectontwikkelaar een fors verlies. In zijn aangifte inkomstenbelasting merkte hij dit verlies aan als een negatief resultaat uit onderneming. Standpunt van de Belastingdienst De Belastingdienst stelde dat het perceel en pand privévermogen waren en dat het verlies daarom niet aftrekbaar was. In eerdere jaren had de ondernemer het perceel zelf als privévermogen geëtiketteerd. De inspecteur vond dat deze etikettering juist was omdat het pand geen verplicht ondernemingsvermogen vormde. Het verband tussen de onderneming en het perceel was daartoe volgens de inspecteur niet nauw genoeg. Oordeel van het gerechtshof Hof Amsterdam oordeelde dat de bouwactiviteiten inderdaad een bron van inkomen vormden. De activiteiten kwalificeerden ofwel als onderneming, ofwel als werkzaamheid. Daaruit volgt volgens het hof niet zonder meer dat het in privé verworven perceel grond als verplicht ondernemingsvermogen dient te worden aangemerkt of dat de kwalificatie als privévermogen op een etiketteringsfout zou berusten. De projectontwikkelaar diende naar het oordeel van het hof aannemelijk te maken dat het perceel grond als verplicht ondernemingsvermogen moest worden aangemerkt. Daarin slaagde hij niet, aldus het hof. Oordeel van de Hoge Raad De projectontwikkelaar ging in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het perceel verplicht als ondernemingsvermogen had moeten worden aangemerkt. Het hof heeft als uitgangspunt genomen dat de bouwactiviteiten een bron van inkomen vormden. Aangezien het perceel en het pand in aanbouw volledig dienstbaar waren aan de bouwactiviteiten, kon het perceel niet als privévermogen worden beschouwd. Het hof heeft, aldus de Hoge Raad, ten onrechte geoordeeld dat het perceel keuzevermogen was. De Hoge Raad heeft de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het Hof Den Haag voor verdere behandeling. Advies aan ondernemers Hoewel de afloop voor de ondernemer in kwestie gunstig is, toont deze zaak eens te meer het belang aan van een correcte vermogensetikettering. Niet altijd is sprake van keuzevermogen. Twijfelt u over de juiste aanpak? Neem contact met ons op voor passend advies om vervelende verrassingen te voorkomen. ... lees meer

31-10-2024
Feitelijk gescheiden levende gehuwden blijven elkaars fiscale partner

Feitelijk gescheiden levende gehuwden blijven elkaars fiscale partner

Een procedure voor Hof Den Bosch betrof de vraag of apart wonende gehuwden voor de belastingheffing als alleenstaande kunnen worden aangemerkt. Het geschil spitste zich toe op de vragen of sprake is van fiscaal partnerschap en of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen voor een juist bedrag in de belastingheffing zijn betrokken. Echtgenoten worden als elkaars fiscale partner aangemerkt, tenzij zij van tafel en bed zijn gescheiden. In dat geval gelden zij als ongehuwd. Echtgenoten worden niet meer als partner aangemerkt als zij een verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed hebben ingediend en niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Feitelijk gescheiden van elkaar leven maakt geen einde aan het fiscale partnerschap van echtgenoten. De gezamenlijke inkomensbestanddelen van de echtgenoten betroffen de inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek. De Wet IB 2001 bepaalt dat gemeenschappelijke inkomensbestanddelen worden geacht bij ieder van de fiscale partners voor de helft op te komen, tenzij zij voor een andere verdeling hebben gekozen in de aangiften. Slechts één woning van een belastingplichtige en zijn partner wordt aangemerkt als de eigen woning. Als er meerdere woningen daarvoor in aanmerking komen, moet een keuze voor een eigen woning worden gemaakt in de aangifte. Omdat de aangifte van de echtgenote van de belanghebbende als eerste is ingediend, heeft de inspecteur haar woning als eigen woning voor beide partners in aanmerking genomen. Omdat de belanghebbende en zijn echtgenote geen keuze hebben gemaakt over de onderlinge verdeling van de inkomsten en lasten van de eigen woning, heeft de inspecteur aan ieder 50% van de inkomsten en de lasten toegerekend. De in de aangifte van de belanghebbende opgenomen negatieve inkomsten van zijn woning heeft de inspecteur niet in aftrek toegestaan. Bij de berekening van de aftrek van specifieke zorgkosten heeft de inspecteur, in afwijking van de aangifte, rekening gehouden met het inkomen van de echtgenote bij de bepaling van de drempel. Vanwege de hoogte van het gezamenlijke verzamelinkomen heeft de inspecteur de in de aangifte opgenomen verhoging van 113% van de specifieke zorgkosten geschrapt. Naar het oordeel van het hof zijn de correcties terecht aangebracht. ... lees meer

31-10-2024
Startersvrijstelling overdrachtsbelasting geldt niet voor verkrijging schoolgebouw

Startersvrijstelling overdrachtsbelasting geldt niet voor verkrijging schoolgebouw

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken wordt overdrachtsbelasting geheven. De belasting bedraagt in beginsel 10,4% van de waarde van de onroerende zaak. Onder voorwaarden geldt voor de verkrijging van een woning een lager tarief van 2% of een vrijstelling van overdrachtsbelasting (de startersvrijstelling). Een onroerende zaak is voor de overdrachtsbelasting een woning als hij naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Dat moet worden bepaald aan de hand van objectieve maatstaven. Indien verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden, is het aan degene die zich beroept op een wijziging van de aard van de onroerende zaak om te stellen en zo nodig aannemelijk te maken dat de onroerende zaak op het moment van de overdracht naar zijn aard tot woning is bestemd. De vraag in een procedure voor de rechtbank was of de startersvrijstelling kan worden toegepast op de verkrijging van een voormalige basisschool. De school is aangekocht om te verbouwen tot woning. Ten tijde van de verkrijging was het bestemmingsplan aangepast en hadden al enige verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden. De inspecteur heeft toepassing van de startersvrijstelling geweigerd omdat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging geen woning was. De enige werkzaamheid die voorafgaand aan de levering is verricht, is het ombouwen van een toilet tot een douche. Dat vindt de rechtbank onvoldoende om de aard van de onroerende zaak te wijzigen. Volgens de rechtbank had de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door de belanghebbende nog zijn oorspronkelijk aard. Dat betekent dat terecht het reguliere tarief van 10,4% op de verkrijging is toegepast. ... lees meer

31-10-2024
Tweede nota van wijziging Belastingplan 2025

Tweede nota van wijziging Belastingplan 2025

De staatssecretaris van Financiën heeft de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. De nota van wijziging bevat maatregelen, die zijn aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2025. Aanpassing vervoerskosten aftrek specifieke zorgkosten Kosten van vervoer kunnen als specifieke zorgkosten aftrekbaar zijn. Voor het bezoeken van bepaalde langdurig verpleegde personen geldt voor autokosten een forfaitair bedrag van € 0,23 per kilometer. Parkeer-, veer- en tolgelden zijn in dat forfait inbegrepen. Op grond van het wetsvoorstel gaat dit forfait vanwege de eenvoud en doelmatigheid ook gelden voor zorgkilometers. Bij nader inzien acht het kabinet het bedrag van € 0,23 te laag. Daarom wordt in de nota van wijziging geregeld dat bij zorgkilometers ook de in dat kader werkelijk gemaakte parkeer-, veer- en tolgelden aftrekbaar zijn. Dat gaat ook gelden voor de aftrek van reiskosten voor het regelmatig bezoeken van een langdurig verpleegde persoon. De kosten voor parkeer- veer- en tolgelden zijn alleen aftrekbaar als de kosten op de belastingplichtige drukken en het betalingsbewijs kan worden overlegd. Aanpassing expatregeling De versobering van de 30%-regeling met ingang van 1 januari 2025 uit het Belastingplan 2024 wordt grotendeels teruggedraaid. Per 1 januari 2027 wordt de maximale onbelaste vergoeding op 27% van de totale arbeidsbeloning gesteld. Per die datum gaan ook hogere salarisnormen gelden. Op basis van het prijspeil 2024 gaat de salarisnorm van € 46.107 naar € 50.437. Voor ingekomen werknemers, die jonger zijn dan 30 jaar en een mastergraad hebben behaald, geldt een lagere salarisnorm van € 35.048. Deze norm gaat per 1 januari 2027 omhoog naar € 38.338. De verhoogde salarisnormen zullen nog geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactoren voor 2025, 2026 en 2027. Het bedrag van de salarisnorm dient aan belastbaar loon te worden genoten op kalenderjaarbasis om te kwalificeren als specifieke deskundige. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor ingekomen werknemers, voor wie uiterlijk in 2023 de 30%-regeling is toegepast. Het constante forfait van 27% gaat voor het overige gelden voor ingekomen en voor uitgezonden werknemers. Algemeen woningtarief overdrachtsbelasting naar 8% Per 1 januari 2023 is het algemene tarief in de overdrachtsbelasting verhoogd van 8% naar 10,4%. Nu wordt voorgesteld om het algemene tarief voor woningen met ingang van 1 januari 2026 terug te brengen naar 8%. Het lage tarief van 2% en de startersvrijstelling blijven gelden voor de verkrijging van een woning die voor de verkrijger als hoofdverblijf gaat dienen en mits aan de voorwaarden is voldaan. Indexering verlaagde energiebelastingtarieven glastuinbouw In de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) zijn de verlaagde energiebelastingtarieven voor aardgas ten behoeve van de glastuinbouw geregeld. Abusievelijk is bij de wijziging van de Wbm bij de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw verzuimd de tarieven van de derde en vierde schijf met ingang van 1 januari 2025 van rechtswege te koppelen aan de reguliere energiebelastingtarieven op aardgas. In deze nota van wijziging wordt deze omissie hersteld. Overgangsrecht btw Per 1 januari 2026 gaat voor een aantal diensten, waarvoor nu het lage tarief geldt, het hoge tarief gelden. Met deze nota van wijziging wordt geregeld dat ook overdrachten in 2025 van vouchers, die betrekking hebben op prestaties, die vanaf 1 januari 2026 worden verricht, worden belast naar het algemene tarief. ... lees meer

24-10-2024
Vermogensgrens zorgtoeslag 2025

Vermogensgrens zorgtoeslag 2025

De minister van VWS heeft de bedragen van de vermogenstoets voor de zorgtoeslag voor 2025 vastgesteld. Een verzekerde met een rendementsgrondslag in box 3 van de inkomstenbelasting van meer dan € 141.896 heeft geen recht op de zorgtoeslag. Voor partners geldt een gezamenlijke rendementsgrondslag van € 179.429 als maximum voor het recht op zorgtoeslag. Ten opzichte van 2024 zijn deze bedragen verhoogd met de tabelcorrectiefactor van 1,012%. ... lees meer

24-10-2024
Akkoord vroegpensioenregeling

Akkoord vroegpensioenregeling

Werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en het kabinet hebben een akkoord bereikt over een vroegpensioenregeling. De huidige regeling voor vervroegd uittreding (RVU) blijft ook na 2025 bestaan. Op grond van deze regeling kan een werknemer drie jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd stoppen met werken, mits de uitkering onder de drempel voor de RVU-heffing blijft. Deze drempel is gekoppeld aan de netto AOW-uitkering. Volgens het akkoord wordt dit bedrag vanaf 2026 met € 300 verhoogd voor werknemers met een laag inkomen of weinig aanvullend pensioen. Onderdeel van het akkoord is dat partijen gezamenlijk komen met maatregelen voor duurzame inzetbaarheid. De maatregelen bevatten onder meer de volgende elementen: Verbeteren van arbeidsomstandigheden; Zwaar werk minder zwaar maken, zo dicht mogelijk bij de bron van de belasting; Langdurige blootstelling aan zwaar werk verminderen; Een gerichte aanpak om mensen tijdig van zware naar lichtere functies te begeleiden; Een positieve stimulans voor werkgevers en werknemers om minimaal tot de AOW-leeftijd door te werken. Over de uitwerking hiervan overleggen partijen nog. Afgesproken is dat dit uiterlijk in de maand mei van 2025 is afgerond. De kosten van de verlenging van de RVU wordt gedekt door een verhoging van het RVU-heffingspercentage en van de Aof-premie. ... lees meer

24-10-2024
Pakketbezorger parkeert niet, maar stopt voor onmiddellijk laden en lossen

Pakketbezorger parkeert niet, maar stopt voor onmiddellijk laden en lossen

Gemeenten kunnen parkeerbelasting heffen. De Gemeentewet verstaat onder parkeren het gedurende een aaneengesloten periode laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of het onmiddellijk laden of lossen van goederen. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 1999 “onmiddellijk laden en lossen” uitgelegd als het bij voortduring in- of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht. Dat moet direct aansluitend aan het tot stilstand brengen van de auto aanvangen en mag niet langer duren dan de tijd die daarvoor nodig is. Vanwege de omvang of het gewicht van de zaken kunnen zij niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse worden gehaald of gebracht. De rechtbank Rotterdam heeft de aan een pakketbezorger opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam vernietigd. De pakketbezorger had met een (magneet)bord op zijn voertuig aangegeven dat hij bezorger is. Per adres heeft hij niet langer dan twee minuten stilgestaan. De afgeleverde pakketjes zijn per stuk makkelijk te dragen maar tezamen kunnen ze niet door een persoon worden gedragen en bezorgd. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van laden en lossen. Hof Den Haag heeft het hoger beroep van de gemeentelijke heffingsambtenaar ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tussen partijen was niet in geschil dat de auto uitsluitend heeft stilgestaan voor het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar adressen waar de pakketten moesten worden afgegeven, het afleveren daarvan en het teruglopen naar de auto. Vanwege de beperkte omvang van de pakketten meende de heffingsambtenaar dat geen sprake was van “onmiddellijk laden en lossen”. De pakketbezorger heeft op de dag, waarop de naheffingsaanslag betrekking had, 89 pakketten bezorgd. De pakketten bevatten kleding en verschilden van zakken tot dozen van verschillende omvang en gewicht. De grootste dozen hadden een omvang van ongeveer 80x60x50 cm. Volgens het hof is niet vereist dat per parkeerincident of bezorgadres moet worden beoordeeld of sprake is van onmiddellijk laden en lossen. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat een andere wijze van vervoer dan per auto mogelijk was. ... lees meer

24-10-2024
Gebruikelijkloonregeling van toepassing

Gebruikelijkloonregeling van toepassing

Op grond van de wet op de loonbelasting dient een bv voor een aanmerkelijk belanghouder, die werkzaamheden verricht voor deze vennootschap, ten minste een gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. De inspecteur heeft na een boekenonderzoek bij een bv het standpunt ingenomen dat de gebruikelijk-loonregeling van toepassing is op de arbeidsverhouding van de houdster van een aanmerkelijk belang. Zij heeft persoonlijk arbeid verricht voor de bv en daarvoor vanuit haar eenmanszaak facturen gestuurd. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan de bv met een vergrijpboete van 50% van de nageheven loonbelasting. De rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat op de arbeidsverhouding van de aanmerkelijkbelanghoudster de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Volgens de rechtbank kan de bv aan de aanslag vennootschapsbelasting niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de inspecteur zou afzien van de correcties uit het boekenonderzoek. De aangifte is geautomatiseerd afgedaan. Bij een geautomatiseerde afdoening is er geen sprake van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De inspecteur heeft het gebruikelijk loon berekend op basis van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Hij is daarbij uitgegaan van de verklaring van de aanmerkelijkbelanghoudster dat zij altijd 50 uur per week heeft gewerkt. Op basis van het gemiddelde uurtarief in de branche heeft de inspecteur het gebruikelijke loon voor 2020 vastgesteld op € 34.125. Omdat dit bedrag lager is dan het voor 2020 geldende normbedrag van € 46.000 diende de bv aannemelijk te maken dat de inspecteur een te hoog loon in aanmerking heeft genomen. Gelet op de eerdere verklaring over het aantal gewerkte uren ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de berekening van het gebruikelijke loon van een lager aantal uren uit te gaan. De naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Op grond van de wet kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen als het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting, die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen ten onrechte niet of te laat is betaald. De bewijslast voor opzet rust op de inspecteur. Ter onderbouwing voerde de inspecteur aan dat de bv op de hoogte moet zijn geweest van de gebruikelijkloonregeling, maar er willens en wetens voor heeft gekozen de werkzaamheden te laten verrichten als inhuur via de eenmanszaak. De rechtbank vindt dat onvoldoende om opzettelijk handelen door de bv aan te tonen. De rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd. ... lees meer

17-10-2024
Minimumloon per 1 januari 2025

Minimumloon per 1 januari 2025

De minister van SZW heeft het minimumuurloon per 1 januari 2025 vastgesteld op € 14,06. Het referentiemaandloon, dat wordt gebruikt voor het vaststellen van de hoogte van diverse uitkeringen, bedraagt per 1 januari 2025 bruto € 2.191,80. Voor het minimum(jeugd)loon gelden de volgende bedragen: Leeftijd Staffeling Per uur 21 jaar en ouder 100,0% € 14,06 20 jaar 80,0% € 11,25 19 jaar 60,0% € 8,44 18 jaar 50,0% € 7,03 17 jaar 39,5% € 5,55 16 jaar 34,5% € 4,85 15 jaar 30,0% € 4,22 Voor jongeren, die werken in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden afwijkende bedragen voor bepaalde leeftijden, zie onderstaande tabel. Leeftijd Staffeling Per uur 20 jaar 61,5% € 8,65 19 jaar 52,5% € 7,38 18 jaar 45,5% € 6,40 ... lees meer

17-10-2024
Geen bouwdepot maar spaarrekening

Geen bouwdepot maar spaarrekening

Hof Den Bosch heeft in een procedure over een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 geoordeeld dat het saldo op een spaarrekening een bezitting is voor de rendementsgrondslag van box 3. De belanghebbende in de procedure meende dat het saldo niet als bezitting kon worden aangemerkt omdat het bestemd was voor de afbouw van de eigen woning in aanbouw. De belanghebbende meende dat hij vanwege de bestemming niet vrij over het saldo kon beschikken. Het geld stond enkel nog op de spaarrekening omdat de bouw was vertraagd. De woning in aanbouw gold op 1 januari 2017 als eigen woning voor de belanghebbende. Voor zover op 1 januari 2017 bouwtermijnen vervallen waren, die nog niet waren betaald, vormden deze een schuld, die behoorde bij de eigen woning. Een dergelijke schuld valt in box 1 en behoort niet tot de rendementsgrondslag van box 3. Op 1 januari 2017 nog niet vervallen bouwtermijnen vormden geen schuld in de zin van de Wet IB 2001. Van een bouwdepot was geen sprake. De belanghebbende heeft het geld, dat bestemd was voor de aannemer, verkregen door de verkoop van een andere woning en niet door het afsluiten van een hypotheek. Het hof vond niet aannemelijk dat de belanghebbende niet vrij over de spaarrekening zou kunnen beschikken. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de hofuitspraak zonder nadere motivering ongegrond verklaard. ... lees meer

17-10-2024
Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing

Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing

Een echtpaar schonk hun dochter een deel van de onderneming. De dochter claimde de vrijstelling van schenkingsrecht voor ondernemingsvermogen op grond van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). De inspecteur weigerde de vrijstelling, omdat de dochter op het moment van de schenking geen beherend vennoot was van de cv, die de onderneming dreef. De zaak werd voorgelegd aan de rechtbank. Kan de BOR worden toegepast op een schenking van ondernemingsvermogen aan iemand die geen beherend vennoot is? Standpunt van de dochter De dochter stelde dat de BOR van toepassing was op de schenking. Zij voerde aan dat zij, samen met haar echtgenoot, een economisch belang had in de onderneming. Haar echtgenoot was sinds 2006 beherend vennoot. Zij en haar echtgenoot waren in gemeenschap van goederen getrouwd, waardoor zij economisch als beherend vennoot moest worden gezien. Zij verwees naar een artikel in de Successiewet, waarin staat dat partners als één persoon worden aangemerkt voor de schenkbelasting. Standpunt van de inspecteur De inspecteur weigerde de toepassing van de BOR omdat de dochter op het moment van de schenking geen beherend vennoot was van de cv. Volgens de inspecteur was daardoor niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de BOR. Oordeel van de rechtbank De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de BOR niet heeft toegepast. De dochter was op het moment van de schenking geen beherend vennoot van de cv. Het feit, dat de dochter door haar huwelijk een economisch belang had bij de onderneming, maakte haar niet automatisch beherend vennoot. De rechtbank volgde het standpunt van de inspecteur, dat de regeling enkel van toepassing is op degene, die reeds beherend vennoot is ten tijde van de schenking. De tekst van het artikel van de Successiewet, waarop de dochter een beroep had gedaan, bood geen soelaas. Dit artikel heeft alleen betrekking op de toepassing van tarieven en vrijstellingen en niet op de vereisten van het ondernemerschap. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de reguliere schenkingsvrijstelling toegepast. Tips voor de praktijk Deze uitspraak onderstreept het belang van een gedegen voorbereiding bij de overdracht van ondernemingsvermogen. Het is essentieel om te voldoen aan de formele vereisten om gebruik te kunnen maken van de fiscale voordelen van de BOR. Voor ondernemers, die hun bedrijf willen overdragen aan de volgende generatie, is het raadzaam tijdig advies in te winnen. Met een goede planning kan worden voorkomen dat de bedrijfsopvolging onverwacht duurder uitvalt. ... lees meer

17-10-2024
Hoge Raad vernietigt boetebeschikkingen: opzet bij niet aangeven gebruikelijk loon onvoldoende bewezen

Hoge Raad vernietigt boetebeschikkingen: opzet bij niet aangeven gebruikelijk loon onvoldoende bewezen

Een recent arrest van de Hoge Raad ging over de vraag of de Belastingdienst terecht navorderingsaanslagen en boetes heeft opgelegd vanwege het niet aangeven van het gebruikelijke loon. De zaak betrof een vrouw, die arbeid heeft verricht voor een bv zonder hiervoor loon te ontvangen of op te nemen in haar aangiften inkomstenbelasting. De inspecteur legde daarom navorderingsaanslagen en boetes op. De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de vrouw zich bewust was van haar aanmerkelijk belang en daarom opzettelijk geen loon had aangegeven. Achtergrond van de zaak De vrouw werkte voor de bv van haar echtgenoot zonder hiervoor loon te ontvangen. De inspecteur stelde na een boekenonderzoek vast dat zowel zij als haar echtgenoot een aanmerkelijk belang hadden in de bv. De vrouw had echter in haar aangiften inkomstenbelasting geen gebruikelijk loon opgenomen, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting. Dit leidde tot het opleggen van navorderingsaanslagen en boetes. De inspecteur stelde dat de vrouw bewust geen loon had verantwoord en opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan om belastingheffing te ontwijken. Voor het opleggen van deze boetes is (voorwaardelijke) opzet bij de belastingplichtige een vereiste. De bewijslast hiervoor ligt bij de inspecteur. Oordeel van het hof Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende heeft bewezen dat de vrouw opzettelijk had gehandeld. Volgens het hof was sprake van voorwaardelijke opzet, omdat de belastingplichtige had verklaard geen loon te hebben ontvangen vanwege een gebrek aan liquide middelen bij de bv. Uit het boekenonderzoek bleek echter dat aanzienlijke bedragen aan het vermogen van de bv waren onttrokken. Dat toonde volgens het hof aan dat de vrouw bewust heeft afgezien van loon en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften. Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat de vrouw zich bewust was van haar aanmerkelijk belang en dat zij opzettelijk geen loon heeft aangegeven. Het hof heeft verzuimd vast te stellen of de vrouw ten tijde van het indienen van haar aangiften wist dat zij een aanmerkelijk belang had in de bv. Hoewel haar echtgenoot een aanmerkelijk belang had, en dit formeel ook voor haar gold, volgde uit de bewijsmiddelen niet dat zij zich daarvan bewust was. Daarnaast speelt de onttrekking van middelen uit de bv geen rol bij de beoordeling van het loon. De inspecteur heeft deze bedragen als winstuitdelingen aangemerkt en niet als loon. Het oordeel dat de vrouw opzettelijk geen loon heeft aangegeven, was volgens de Hoge Raad ondeugdelijk onderbouwd. De bewijslast voor opzet ligt bij de inspecteur, en die moest overtuigend aantonen dat opzet in het spel was. Ongebruikelijke situaties Hoewel het ongebruikelijk lijkt, dat iemand zich niet bewust is van een aanmerkelijk belang, zijn er omstandigheden waarin dit wel mogelijk is. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn: Complexe structuren: bij ingewikkelde eigendomsstructuren, zoals holdings of tussenliggende vennootschappen, kan het onduidelijk zijn dat iemand een aanmerkelijk belang heeft. Indirect aanmerkelijk belang: wanneer iemand via een partner of via gezamenlijke eigendom een aanmerkelijk belang heeft, kan het onduidelijk zijn dat dit fiscale verplichtingen met zich meebrengt. Gebrek aan fiscale kennis: een persoon, die niet goed op de hoogte is van de fiscale wetgeving, kan zich mogelijk niet bewust zijn van de verplichtingen, die horen bij een aanmerkelijk belang. Dit geldt zeker als iemand formeel betrokken is maar niet actief deelneemt aan de bedrijfsvoering. Vertrouwen op een partner of adviseur: als iemand vertrouwt op een partner of adviseur om de financiële en belastingzaken te regelen, kan dat leiden tot onvoldoende kennis van de eigen fiscale situatie. Deze zeldzame situaties benadrukken de noodzaak voor de inspecteur om opzet overtuigend te bewijzen. Het enkele feit, dat er een aanmerkelijk belang is, is onvoldoende om een boete op te leggen: de belastingplichtige moet zich daarvan bewust zijn. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de boetes. De zaak is doorverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, dat opnieuw moet beoordelen of de belastingplichtige bewust onjuiste aangiften heeft gedaan. Totdat het hof uitspraak doet, blijven de boetes in kwestie openstaan. Gevolgen van het arrest Dit arrest bevestigt dat de inspecteur zorgvuldig moet bewijzen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij het niet naleven van fiscale verplichtingen. De belastingplichtige moet niet alleen een aanmerkelijk belang hebben, maar moet zich ook bewust zijn van de fiscale gevolgen daarvan. ... lees meer

17-10-2024
Afwaardering regresvordering dga niet ten laste van inkomen

Afwaardering regresvordering dga niet ten laste van inkomen

De dga van een holding ging in hoger beroep bij het hof vanwege een geschil met de Belastingdienst. De rechtsvraag was of hij in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 een regresvordering op de bv mocht afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. Achtergrond van de zaak De holding had een 100%-dochtermaatschappij (de bv). In 2004 en 2007 stelde de dga zich persoonlijk borg voor de schulden van de bv bij de bank. De belanghebbende en zijn holding waren gezamenlijk eigenaar van een pand. Toen dit pand in 2017 werd verkocht, werd een deel van de opbrengst gebruikt om de schuld van de bv aan de bank af te lossen. De belanghebbende stelde dat dit leidde tot een regresvordering op de bv en dat hij die vordering mocht afwaarderen in zijn aangifte inkomstenbelasting, aangezien hij ervan uitging dat de bv het bedrag niet zou kunnen terugbetalen. Zakelijkheid van de borgstelling De belangrijkste vraag in deze zaak was of de borgstelling, die de dga in 2004 en 2007 is aangegaan, zakelijk was. De toets hiervoor is of een onafhankelijke derde onder dezelfde voorwaarden bereid zou zijn geweest om eenzelfde borgstelling aan te gaan. Het hof oordeelde dat dit niet het geval was. Hierbij speelden de volgende factoren een rol: de bv had een negatief eigen vermogen toen de borgstelling werd aangegaan; er was geen schriftelijke borgstellingsovereenkomst; er waren geen zekerheden gesteld, en de borgstelling gold zowel voor oude als nieuwe schulden zonder dat een einddatum was vastgelegd; en er was geen borgstellingsvergoeding overeengekomen tussen de dga en de bv. Op basis van deze feiten oordeelde het hof dat een onafhankelijke derde onder die voorwaarden niet bereid zou zijn geweest om de borgstelling te accepteren. Daarom werd de borgstelling als onzakelijk gezien. Afwaardering regresvordering ten laste van het inkomen in box 1 niet toegestaan Doordat de borgstelling onzakelijk was, werd deze gezien als een handeling uit aandeelhoudersmotieven. Dit betekende dat de regresvordering, die ontstond toen de bank de dga aansprak op zijn borgstelling, niet kon worden afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit terbeschikkingstelling van vermogen. Advies Voordat u zich borg stelt voor schulden van uw bv, is het van groot belang om te beoordelen of de borgstelling zakelijk is. Een onzakelijke borgstelling heeft tot gevolg dat u een eventueel verlies op de borgstelling niet ten laste van uw inkomen kunt brengen. Het is daarom van groot belang om goed op de hoogte te zijn van de vereisten die gelden voor een zakelijke borgstelling. Zorg voor een schriftelijke overeenkomst, vraag waar mogelijk om zekerheden en beding een zakelijke vergoeding voor de borgstelling. Heeft u twijfels of vragen? Neem gerust contact met ons op. ... lees meer

10-10-2024
Vervallen laag tarief omzetbelasting per 1 januari 2025 voor agrarische leveringen

Vervallen laag tarief omzetbelasting per 1 januari 2025 voor agrarische leveringen

Toepassing van het lage tarief van de omzetbelasting voor agrarische goederen is door het afschaffen van de landbouwregeling achterhaald. Sindsdien levert omzetbelasting op de inkoop voor agrariërs geen financieel nadeel meer op. In het Belastingplan 2024 is opgenomen dat per 1 januari 2025 het lage tarief van de omzetbelasting voor de levering van bepaalde agrarische goederen vervalt. Het betreft de levering van: peulvruchten en granen, die niet als voedingsmiddel kwalificeren, pootgoed, vee, beetwortelen, land- en tuinbouwzaden, rondhout, stro, veevoeders, vlas en wol; dieren, die bestemd zijn voor de voortbrenging of productie van landbouw; en goederen, die bestemd zijn voor de voorplanting van landbouwdieren. De toepassing van het lage tarief is een van de in het ambtelijke rapport Aanpak fiscale regelingen opgenomen negatief geëvalueerde regelingen. ... lees meer

10-10-2024
Nota van wijziging wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025

Nota van wijziging wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025

Preferente aandelen kwalificeren alleen voor de doorschuifregelingen aanmerkelijk belang (DSR ab) en de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) wanneer zij zijn uitgegeven in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging. Daarvan is sprake als is voldaan aan specifieke voorwaarden, die in de wet zijn vastgelegd. Het begrip preferente aandelen is opgenomen in de wetgeving voor de DSR ab en de BOR, maar is niet eenduidig. In een nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 wordt voorgesteld om preferente aandelen in de wet te definiëren als aandelen met voorrang ten aanzien van de winstverdeling of liquidatieopbrengsten. Er zijn ook aandelen die zowel kenmerken van preferente aandelen hebben als kenmerken van gewone aandelen. Voor de toepassing van de DSR ab en de BOR worden dergelijke hybride aandelen met ingang van 1 januari 2026 voor een deel aangemerkt als preferent en voor een deel als niet-preferent. De waarde van het preferente deel wordt uitgezonderd van de grondslag voor de DSR ab en de BOR, tenzij het preferente deel van het aandeel is ontstaan en wordt verkregen in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging. De aangepaste definitie van preferente aandelen geldt enkel voor bedrijfsopvolgingen die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden. ... lees meer

10-10-2024
Indexatie 2025 kinderopvangtoeslag

Indexatie 2025 kinderopvangtoeslag

De staatssecretaris van Financiën heeft het Besluit kinderopvangtoeslag gewijzigd in verband met de indexatie per 1 januari 2025. De maximum uurprijzen voor het jaar 2025 zijn: voor de dagopvang € 10,71; voor de buitenschoolse opvang € 9,52; en voor de gastouderopvang € 8,10. De kinderopvangtoeslag is een percentage van de maximum uurprijs van de opvang van het kind. De hoogte van de kinderopvangtoeslag daalt met het stijgen van het inkomen. Voor de toeslag voor de kosten van kinderopvang van het eerste kind geldt vanaf een bepaald inkomen een vaste voet van 33,3% van de maximum uurprijs. Dat inkomen wordt verhoogd van € 138.890 in 2024 naar € 159.225 in 2025. ... lees meer

10-10-2024
Verzwijgen van omzet en de valkuil van een bankrekening op eigen naam

Verzwijgen van omzet en de valkuil van een bankrekening op eigen naam

Een bv, die een nertsenfokkerij dreef, heeft bewust omzetbedragen buiten het zicht van de Belastingdienst op een Luxemburgse bankrekening laten storten. De bankrekening stond op naam van de dga van de bv. De inspecteur kwam dit op het spoor nadat de Belastingdienst in 2019 een onderzoek aankondigde in de pelsdierensector. In reactie hierop nam de dga contact op met de inspecteur en meldde vrijwillig dat nog een saldo van ongeveer $195.000 in contanten aanwezig was. De inspecteur legde vervolgens navorderingsaanslagen op aan de dga over meerdere jaren, samen met vergrijpboetes vanwege het bewust achterhouden van inkomsten. Standpunt van de dga De dga betoogde dat de Luxemburgse bankrekening eigenlijk op naam van de bv had moeten staan, maar dat dit niet was gebeurd vanwege een te oud uittreksel uit de KvK bij het openen van de rekening. Hij voerde verder aan dat de opbrengsten toebehoorden aan de bv en dat geen sprake was van een privé-uitkering. Daarnaast stelde hij dat hij in 2019 een lager werkelijk rendement had behaald dat niet meegenomen was in de heffing van box 3. Standpunt van de inspecteur De inspecteur betoogde dat de bankrekening op naam van de dga stond en dat de stortingen als een winstuitdeling van de bv aan de dga moesten worden gezien. Om van een winduitdeling te kunnen spreken, moet voldaan zijn aan een subjectieve eis en een objectieve eis. De objectieve eis houdt in dat een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van de bv naar de aandeelhouder, waardoor de bv wordt verarmd en de aandeelhouder wordt verrijkt. De inspecteur stelde dat de storting van omzetbedragen op een privébankrekening van de dga een vermogensverschuiving van de bv naar de de dga inhield. De subjectieve eis vereist dat zowel de bv als de dga zich bewust moet zijn van de bevoordeling. In dit geval wist de dga dat de gelden afkomstig waren van de bv en dat ze ten gunste van hem werden gestort. Dit maakte volgens de inspecteur duidelijk dat de partijen bewust hebben gehandeld, waarmee is voldaan aan de subjectieve eis. Verder trok de inspecteur de kaart van de informatiebeschikking, nadat de ondernemer niet volledig had gereageerd op meerdere vragenbrieven. Een informatiebeschikking wordt door de inspecteur gebruikt als een belastingplichtige niet voldoet aan zijn verplichting om gevraagde informatie te verstrekken. Dit kan betekenen dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Dat betekende in dit geval dat de dga moest aantonen dat de aanslagen niet juist zijn, hetgeen hij in deze zaak niet kon. Oordeel van de rechtbank De rechtbank overwoog dat de opbrengsten uit de nertsenhuidenverkoop bewust op de Luxemburgse rekening waren gestort en niet in de aangiften waren opgenomen. Er was sprake van een winstuitdeling in de jaren 2007 en 2008. Het saldo van de bankrekening is terecht in de box 3-heffing van de dga meegenomen. Ook vond de rechtbank dat de dga onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij in 2019 een lager werkelijk rendement had behaald. De vergrijpboetes heeft de rechtbank passend geacht, maar deels gematigd vanwege de lange duur van de procedure. Bewijs leveren is fundamenteel De rechtbank benadrukte dat het leveren van voldoende bewijs cruciaal is in belastingzaken. In dit geval had de ondernemer niet kunnen aantonen dat de Luxemburgse bankrekening zakelijk was en geen privévermogen vertegenwoordigde. Bovendien was onvoldoende bewijs geleverd voor het gestelde lagere rendement in 2019. Het niet kunnen overleggen van bewijzen kan leiden tot het verwerpen van standpunten en kan daarnaast nadelige fiscale consequenties hebben. In deze zaak leidde de informatiebeschikking ertoe dat de ondernemer extra bewijs moest leveren, waar hij niet in slaagde. Het belang van goede documentatie en tijdige reactie op informatieverzoeken mag niet worden onderschat. Waarschuwing Het is cruciaal om (buitenlandse) bankrekeningen altijd op naam van de juiste entiteit, zoals in dit geval de bv, te openen en alle inkomsten correct in de belastingaangiften op te nemen. Reageer altijd tijdig op vragenbrieven van de Belastingdienst om te voorkomen dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Het verbergen van vermogen kan leiden tot forse boetes en belastingheffing, zoals in dit geval gebeurde. Neem bij twijfel contact met ons op voor advies over hoe u uw fiscale verplichtingen correct kunt naleven en om ervoor te zorgen dat u voldoende bewijs heeft om uw standpunten te onderbouwen. ... lees meer

03-10-2024
Wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek

Wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek

De staatssecretaris van SZW heeft het wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek ingediend. Het wetsvoorstel houdt in een wijziging van de Participatiewet en is bedoeld om alleenverdienershuishoudens met een laag inkomen, die door een ongunstige samenloop van regelingen minder toeslagen ontvangen dan een vergelijkbaar huishouden met alleen een bijstandsuitkering, financieel tegemoet te komen. Alleenverdieners, die aan de voorwaarden voldoen, ontvangen een vast bedrag per jaar. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van statistieken met betrekking tot de hoogte van de gemiste toeslagen. Het bedrag aan tegemoetkoming dat over een jaar wordt verstrekt, wordt voorafgaand aan het betreffende jaar vastgesteld. De tegemoetkoming kan ambtshalve worden toegekend. Het college van burgemeesters en wethouders ontvangt van de Belastingdienst een lijst met alleenverdieners, die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Omdat het niet mogelijk is een volledige actuele lijst samen te stellen van rechthebbende huishoudens, kunnen huishoudens zelf een aanvraag indienen voor de vaste tegemoetkoming. In aanmerking voor de tegemoetkoming komen mensen, die: a) een loongerelateerde uitkering of Wajong-uitkering ontvangen; b) samen met hun partner minder toeslagen ontvangen, dan ze zouden kunnen ontvangen als zij geen andere inkomsten zouden hebben dan de bijstandsuitkering; en c) in totaal minder netto-inkomen en toeslagen ontvangen dan inwoners die geen andere inkomsten ontvangen dan de bijstandsuitkering en de toeslagen die bij hun situatie passen. De regeling geldt voor de jaren 2025, 2026 en 2027. Naar verwachting wordt ingaande 2028 een gerichte uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner geherintroduceerd. ... lees meer

03-10-2024
Ontslag voor werknemer die niet meewerkt aan re-integratie

Ontslag voor werknemer die niet meewerkt aan re-integratie

Een werkgever heeft de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer. De werkgever heeft de werknemer sinds zijn ziekmelding niet meer kunnen bereiken. De werknemer is meerdere malen opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts, maar is daar niet komen opdagen. De werkgever heeft bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van de werknemer. Ook daar is de werknemer niet verschenen. Het UWV heeft daarom geen oordeel kunnen vellen. De werkgever heeft de werknemer er schriftelijk op gewezen dat hij de geldende ziekteverzuimregels niet in acht heeft genomen en een loonstop aangekondigd. De werkgever heeft na 1 februari 2024 geen loon meer betaald aan de werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat het handelen van de werknemer ernstig verwijtbaar is. De arbeidsovereenkomst is op de kortst mogelijke termijn ontbonden zonder toekenning van de transitievergoeding. De werkgever had aangevoerd dat het salaris van de werknemer vanaf de datum van ziekmelding tot 1 februari 2024 onverschuldigd is betaald en vorderde terugbetaling daarvan. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de werknemer in die periode ongeoorloofd afwezig was. De rechtsgrond voor de betaling van loon, de arbeidsovereenkomst tussen partijen, is daardoor niet achteraf komen te vervallen. De werkgever had bij twijfel over het al dan niet ziek zijn van de werknemer eerder actie kunnen ondernemen om vast te stellen of de werknemer arbeidsongeschikt was wegens ziekte of ongeoorloofd werk verzuimde, aldus de kantonrechter. ... lees meer

03-10-2024
Koper verplicht tot sloop: geen levering bouwgrond

Koper verplicht tot sloop: geen levering bouwgrond

De verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak vormt een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. Wanneer bij de verkrijging van een onroerende zaak omzetbelasting is geheven, geldt een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Omzetbelasting wordt geheven bij de levering van nieuwbouw en bij de levering van een bouwterrein. Onder een bouwterrein wordt verstaan onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Als een oud gebouw wordt geleverd, kan niet zonder meer worden uitgesloten dat sprake is van de levering van onbebouwde grond als de levering gepaard gaat met door of voor rekening van de verkoper verrichte sloopwerkzaamheden. Beoordeeld moet worden wat het voorwerp van de levering is, mede in het licht van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Dit volgt uit het arrest Don Bosco. Aan de andere kant sluit bebouwing niet uit dat sprake is van onbebouwde grond als de omvang van de bebouwing in verhouding tot de omvang van de onroerende zaak verwaarloosbaar is. Ongeacht de omvang van de bouwwerken en de verhouding tussen de bebouwde en onbebouwde gedeelten kan het onbebouwde gedeelte als bij de bebouwing behorend terrein kwalificeren. In dat geval is sprake van bebouwde grond. Alleen als de verkoper van een gebouw in samenhang met de verkoop en levering van het gebouw de sloop ervan verricht, kan sprake zijn van de levering van onbebouwde grond. Een op de koper rustende sloopverplichting is daartoe niet toereikend. In een dergelijk geval is bij de levering overdrachtsbelasting verschuldigd. ... lees meer

03-10-2024
Alleen specifieke orthopedische maatvoetbedden vallen onder verlaagd btw-tarief

Alleen specifieke orthopedische maatvoetbedden vallen onder verlaagd btw-tarief

Een bedrijf, dat orthopedische maatvoetbedden maakt, heeft bezwaar gemaakt tegen een naheffing van omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2021. De inspecteur van de Belastingdienst is van mening dat het algemene btw-tarief van 21% moest worden toegepast, terwijl het bedrijf meent dat het verlaagde tarief van 9% van toepassing is, omdat de voetbedden orthopedische hulpmiddelen zijn. Wat is een maatvoetbed? Een maatvoetbed, ook wel een op maat gemaakt voetbed genoemd, is een orthopedisch hulpmiddel, dat in schoenen wordt geplaatst om de voet te ondersteunen of te corrigeren. Dit voetbed wordt specifiek afgestemd op de vorm en de behoeften van de individuele drager. Maatvoetbedden worden vaak vervaardigd voor mensen met voetproblemen, zoals afwijkingen in de stand van de voet, pijnklachten of verloren functionaliteit door spier- of weefselverlies. Het doel van een maatvoetbed is om de voet in de juiste positie te houden, druk te verdelen en loopproblemen te verminderen. Standpunt van de belanghebbende De belanghebbende betoogt dat de orthopedische maatvoetbedden onder het verlaagde btw-tarief van 9% vallen, omdat ze vergelijkbaar zijn met andere orthesen, die als hulpmiddelen wel onder het verlaagde tarief vallen. De voetbedden worden op maat gemaakt voor patiënten met verloren gegane weefselstructuren en helpen de voet te corrigeren en te ondersteunen. Volgens de belanghebbende moeten deze voetbedden daarom hetzelfde behandeld worden als andere hulpmiddelen, die recht geven op het verlaagde tarief. Verder stelt de belanghebbende dat het onderscheid in de wet onduidelijk en onvoldoende onderscheidend is en dat de voetbedden ook om die reden in aanmerking zouden moeten komen voor het lage btw-tarief. Standpunt van de inspecteur De inspecteur stelt dat de orthopedische maatvoetbedden niet in aanmerking komen voor het verlaagde btw-tarief en belast moeten worden tegen het algemene tarief van 21%. Volgens de inspecteur kunnen de voetbedden niet worden beschouwd als orthopedische hulpmiddelen die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet, zoals vereist is voor het verlaagde tarief. Verder voert de inspecteur aan dat de voetbedden niet specifiek bedoeld zijn om scheefgroei van tenen te corrigeren of te voorkomen, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is om onder het verlaagde tarief te vallen. De voetbedden zijn volgens de inspecteur gericht op ondersteuning van de voet, wat onvoldoende is om in aanmerking te komen voor het lagere tarief. Oordeel van de rechtbank De rechtbank oordeelde dat niet alle orthopedische maatvoetbedden onder het verlaagde btw-tarief vallen. Alleen voetbedden die als doel hebben scheefgroei van de tenen te corrigeren of te voorkomen en die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet, kunnen in aanmerking komen voor het verlaagde tarief. Belanghebbende slaagde er niet in te bewijzen dat alle door hem vervaardigde voetbedden aan deze voorwaarden voldeden. Compromis ter zitting en conclusie Tijdens de zitting bereikten beide partijen een compromis over de omzet van het eerste kwartaal van 2021. Zij kwamen overeen dat 50% van de omzet in dit kwartaal, die betrekking heeft op orthopedische maatvoetbedden, onder het verlaagde btw-tarief valt, omdat de inspecteur dat vanwege onduidelijkheid in de tekst van de wet eerder heeft toegestaan. Per 20 februari 2021 is de wettekst aangepast, waardoor de onduidelijkheid is weggenomen. Voor de resterende omzet blijft het algemene tarief van toepassing. De belanghebbende kreeg dus deels gelijk in beroep. Praktische tips Let goed op bij toepassing van het verlaagde tarief voor de btw. Alleen diensten en producten, die aan de gestelde vereisten voldoen, komen in aanmerking voor het verlaagde tarief. Het is essentieel aan deze voorwaarden te voldoen om problemen te voorkomen. Daarnaast is het belangrijk om uw producten zorgvuldig te documenteren. Zorg voor duidelijke productbeschrijvingen en technische specificaties, zodat u kunt aantonen dat uw producten onder het verlaagde tarief vallen. Tot slot kan het verstandig zijn om bij twijfel afspraken te maken met de Belastingdienst om toekomstige geschillen over de btw-tarieven te voorkomen. ... lees meer

03-10-2024
Wanneer is een biologisch kind ook een “fiscaal kind"?

Wanneer is een biologisch kind ook een “fiscaal kind"?

Een kind ontvangt van zijn overleden biologische vader een erfenis. De vader heeft het kind juridisch niet erkend, maar wel als erfgenaam benoemd in zijn testament. De inspecteur legde aan het kind een aanslag erfbelasting op met toepassing van het hogere tarief voor "overige verkrijgers" in plaats van het lagere tarief voor kinderen. Het kind was het hier niet mee eens en startte een procedure, die eindigde bij de Hoge Raad. Wat is hier fiscaal van belang? In de Successiewet 1956 hangt het belastingtarief voor erfgenamen af van hun relatie met de overledene. Kinderen betalen minder erfbelasting dan verre familieleden of vrienden. De vraag in deze casus is (echter) wanneer iemand voor de erfbelasting als een “kind” gezien wordt. Standpunt van de inspecteur De inspecteur paste het hogere tarief toe, omdat geen formele familierechtelijke band bestond tussen het kind en de erflater. Volgens de inspecteur viel het kind in de categorie van "overige verkrijgers". De biologische band is volgens de inspecteur niet voldoende om de lagere tarieven en hogere vrijstellingen voor kinderen toe te passen. Oordeel van het hof Het hof oordeelde dat het begrip "kind" voor de Successiewet 1956 aansluit bij het begrip "bloedverwant" en niet bij het bestaan van een familierechtelijke band. Volgens het hof is de biologische band voldoende om de belanghebbende in de procedure als kind en afstammeling van de erflater te zien. Om deze reden zijn volgens het hof tariefgroep I en de kindvrijstelling van toepassing. Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad is het niet eens met het hof. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever aan het begrip bloedverwant in fiscaalrechtelijke zin geen andere betekenis willen toekennen dan wat daaronder wordt verstaan in civielrechtelijke zin. Uit de parlementaire geschiedenis van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek blijkt dat een kind slechts als bloedverwant van zijn biologische vader wordt aangemerkt als zij in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan. Dat kan bijvoorbeeld door erkenning. In dit geval ontbrak een familierechtelijke betrekking. De Hoge Raad is van oordeel dat alleen de biologische relatie onvoldoende is om fiscaal als kind te worden aangemerkt. Het hogere tarief voor "overige verkrijgers" is daarom van toepassing. EVRM en discriminatie Het kind heeft verder, met een beroep op het EVRM, aangevoerd dat de toepassing van het hogere tarief discriminerend is. Volgens hem mogen kinderen kinderen met alleen een biologische band en "family life" niet anders behandeld worden dan kinderen uit huwelijken of met een formele erkenning. De Hoge Raad erkent dat sprake was van een verschil in behandeling. Hoewel de wetgever bij de belastingwetgeving een ruime beleidsvrijheid heeft, moet voor de ongunstigere behandeling een overtuigende rechtvaardiging bestaan. Volgens de Hoge Raad ontbreekt die rechtvaardiging. Het verschil in belastingheffing is volgens de Hoge Raad in strijd met het EVRM. Dat heeft de belanghebbende in deze procedure niet mogen baten. De Hoge Raad is van menig dat het aan de wetgever is om een oplossing te vinden voor het verschil in behandeling en niet aan de rechter. Tips Het is belangrijk om te zorgen voor een formele erkenning van uw kinderen, zodat zij fiscaal gezien als 'kind' worden aangemerkt en kunnen profiteren van de gunstige tarieven. Denk ook aan estate planning: door het opstellen van een testament en andere juridische documenten kunt u de toekomstige erfbelasting voor uw kinderen optimaliseren. Daarnaast is het van belang dat u zich bewust bent van de juridische status van relaties, aangezien zowel biologische als juridische banden fiscale gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld bij erfbelasting. Twijfelt u over de gevolgen van deze uitspraak voor uw situatie? Neem dan contact met ons op om ervoor te zorgen dat u optimaal profiteert van fiscale voordelen en dat alles goed geregeld is voor uw erfgenamen. ... lees meer

03-10-2024
Disproportionele tariefsverhoging forensenbelasting

Disproportionele tariefsverhoging forensenbelasting

De gemeente Gulpen-Wittem heeft de forensenbelasting fors verhoogd om de vastgelopen woningmarkt te reguleren. De vraag in een procedure is of dat wel mocht en of daarbij voldoende rekening is gehouden met de belangen van eigenaren van tweede woningen. De eigenaar van een tweede woning in de gemeente vocht de verhoging aan tot bij de Hoge Raad. Standpunt van de belanghebbende De belanghebbende, mede-eigenaar van een tweede woning in de gemeente Gulpen-Wittem, vindt de tariefsverhoging van de forensenbelasting van 0,23% naar 0,56% van de WOZ-waarde buiten proporties. De forensenbelasting is een gemeentelijke belasting voor personen, die niet hun hoofdverblijf in de gemeente hebben, maar wel een woning voor langere tijd tot hun beschikking hebben, zoals een vakantiewoning. Deze belasting dekt de kosten voor het gebruik van gemeentelijke voorzieningen door mensen die geen inwoners van de gemeente zijn. De belanghebbende stelt dat de tariefsverhoging zonder enig onderzoek naar de effecten daarvan is ingevoerd. Daarnaast voert hij aan dat de belangen van eigenaren van tweede woningen niet voldoende zijn meegewogen. Hij beroept zich op het evenredigheidsbeginsel en vindt de maatregel willekeurig en onredelijk. Standpunt van de heffingsambtenaar De heffingsambtenaar stelt dat de gemeente de bevoegdheid heeft om de forensenbelasting te verhogen. Deze verhoging is volgens hem rechtmatig. De heffingsambtenaar betoogt dat het tarief in lijn ligt met de WOZ-waarde van de woning en dat de belasting bedoeld is om te compenseren voor het gebruik van gemeentelijke voorzieningen door niet-ingezetenen van de gemeente. De verhoging is mede ingevoerd om de woningmarkt te reguleren, hetgeen volgens de heffingsambtenaar een legitieme reden is. Oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld. De rechtbank overwoog daartoe dat tariefsverhoging binnen de bevoegdheden van de gemeente valt. Er is geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank vindt de verhoging niet onredelijk, gezien het gebruik van gemeentelijke voorzieningen door forensen. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende afgewezen. Oordeel van het hof Het hof heeft in hoger beroep grotendeels het oordeel van de rechtbank bevestigd. Het hof overwoog dat gemeenten vrij zijn om de tarieven voor de forensenbelasting vast te stellen, zolang deze niet in strijd zijn met de wet. Wel oordeelde het hof dat de gemeenteraad nalatig was geweest in het afwegen van de gevolgen voor eigenaren van tweede woningen. Het besluit berust op een onzorgvuldige voorbereiding, maar de aanslag bleef in stand. De gemeente mocht de forensenbelasting heffen op basis van de WOZ-waarde. Oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad boog zich over de vraag of de tariefsverhoging disproportioneel is en of de gemeente zorgvuldig heeft gehandeld. Het verhogen van de forensenbelasting om de woningmarkt te reguleren is op zichzelf niet onrechtmatig, mits dit zorgvuldig gebeurt. Echter, volgens de Hoge Raad heeft de gemeente de belangen van eigenaren van tweede woningen niet voldoende meegewogen. Het gebrek aan zorgvuldig onderzoek naar de effecten van de verhoging maakt dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de verhoging buiten toepassing gelaten. De aanslag is verlaagd naar het tarief dat gold vóór 2020. Tip Heeft u als eigenaar van een tweede woning te maken met een forse verhoging van de forensenbelasting? Neem dan contact met ons op. Wij kunnen uw situatie beoordelen en helpen bij het indienen van bezwaar of beroep tegen de aanslag. ... lees meer

26-09-2024
Uitstel inwerkingtredingsdatum bedrag ineens

Uitstel inwerkingtredingsdatum bedrag ineens

De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal in één keer te laten uitkeren niet eerder dan per 1 juli 2025 kan worden ingevoerd. De vorige minister had de Kamer eerder meegedeeld dat dit keuzerecht bedrag ineens op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens zal in de week van 24 september 2024 plaatsvinden. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat voor het tijdig informeren van deelnemers ten minste een periode van zes maanden nodig is. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 niet haalbaar is. De uiteindelijke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de voortgang van de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer. ... lees meer

26-09-2024
Verplichte aanwezigheid voor aanvang dienst is betaalde werktijd

Verplichte aanwezigheid voor aanvang dienst is betaalde werktijd

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van een werkgever tegen een uitspraak van Hof Den Haag zonder nadere motivering ongegrond verklaard. De procedure betrof de loonvordering van een werknemer van een callcenter. Volgens de planningsregels van de werkgever moet de werknemer tien minuten voor de aanvang van zijn dienst aanwezig zijn, om op tijd met de werkzaamheden te kunnen beginnen. De vraag is of deze tien minuten als betaalde werktijd zijn aan te merken. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Eerder in de procedure heeft de kantonrechter geconstateerd dat de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst gebonden is aan de planningsregels. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat de werknemer zich tien minuten voor zijn dienst dient te melden bij zijn leidinggevende. Dat de werkgever dit niet controleert en dat geen sanctie volgt als de werknemer zich één of enkele minuten te laat meldt, doet niet af aan de verplichting. De leidinggevende ontvangt automatisch een melding wanneer een werknemer later dan het aanvangstijdstip van zijn dienst met zijn werkzaamheden begint. Voor de aanvang van de werkzaamheden dient de werknemer in te loggen op zijn computer en telefoon en verschillende programma’s te starten. Dat kost ook volgens de werkgever zeker enkele minuten. De kantonrechter leidt daaruit af dat de tienminutenregel van de planning niet vrijblijvend is. De tien minuten zijn door de werkgever te betalen arbeidstijd, omdat de werknemer geacht wordt aanwezig te zijn op de werkplek en beperkt is in de mogelijkheden die tijd aan eigen zaken te besteden. Dat hij in die tijd nog niet productief is voor de werkgever vindt het hof niet van belang. ... lees meer